Peer erft een farm in Canada
(1951)–Wim Laatsman– Auteursrecht onbekend
[pagina 93]
| |
8Richmond Hill was een jonge gemeente. Je vond er niemand boven de veertig, die er geboren was, dan enkel één, en dat was Joe, de Indiaan. De rest was strikt genomen vreemdeling... immigrant. De mayor van de plaats had eens zijn gemeentesecretaris laten uitzoeken hoeveel nationaliteiten eigenlijk aan de bouw en bevolking van zijn plaats hadden meegewerkt. Na veertien dagen was de secretaris op de officeGa naar voetnoot1) gekomen en had gezegd: ‘Lansdowne, ik ben aan de veertig geraakt, maar het kunnen er evengoed zestig zijn, want ik word er heus niet meer wijs uit. Is een Let een Rus of is het een... Let? Is een Indochinees nu een Chinees of een... Indochinees? En dan die twee rassen van Eskimo's, waar horen die onder? Trouwens waar hoor je zelf onder, Lansdowne, onder de Engelsen of onder de Canadezen, ik kan uit je papieren niet wijs worden.’ Toen had de mayorGa naar voetnoot2) maar met zijn hand de hele zaak af gezwaaid en gemompeld: ‘Laat maar zitten... nu zijn het Richmondhezen!’ Maar dat nam Joe niet. Die hield stokstijf vol, dat er op heel Richmond maar één was die de naam ‘Richmondhees’ mocht dragen en dat was hij. Natuurlijk ook al de kinderen die er geboren waren... dat wilde hij niet betwijfelen. Maar zijn geslacht woonde al op Richmond Hill toen die naam nog helemaal niet bekend was en de streek nog de Rooie Vlam werd genoemd, naar het hoofd | |
[pagina 94]
| |
van de stam. Hij ging nog verder en hield vol, dat strikt genomen hij de eigenaar was van heel dat gebied, omdat hij de laatste rooie Vlammer was en heel de stamerfenis in zijn hand was terechtgekomen. Dat men hem als Indiaan vrij van belasting had gesteld en hem nog ieder jaar dertig dollar in de hand gaf als compensatie voor de onteigening van de grond, kijk, dat was eigenlijk eer een misdaad dan een gunst. Maar je deed er als Indiaan geen biet aan. Joe was een Christen, en daarom droeg hij de Blanke Man geen haat toe en verheugde hij zich in iedere uitgroei van zijn dorp. Maar hoe innig Christen hij ook was, hij bleef in zijn bloed Indiaan en in het bosje achter zijn huis, daar stond nog de kleine riethut waarin de relieken van zijn stam lagen. Waarin hij zich tweemaal per jaar terugtrok, met de veren op het hoofd en het rode kleed om de schouders en waarin hij dan drie dagen lang om zijn potje gloeiende houtskolen zat, met gevouwen benen en gevouwen handen en een dromerige blik in de verstarende ogen. Als hij dan de Zondag na zijn retraite weer in de kerkbank zat, volkomen naar de mode gekleed, met de grote bijbel voor zich en uit volle borst meezong, dan was er niemand in het godshuis, die zelfs maar op de gedachte zou gekomen zijn, onze Joe het kindschap Gods te willen ontzeggen. Wie vocht er niet zijn leven lang tussen zijn bloed en zijn geloof? Deze Joe was de vraagbaak van alle farmers. Joe wist precies hoe de grond was, tien mijl in het rond. Hij wist op een haar na waar water in de grond zat, waar een veenlaag onder de klei of onder het zand doorliep. Hij voorspelde al rond nieuwjaar het weer voor de aanstaande zomer. Hij waarschuwde voor een droge of natte Julimaand, en als een farmer wilde weten waarom zijn koe niet wilde eten, dan ging hij maar even naar Joe...... Men zei, dat Joe ook in het hart van de mensen kon lezen. | |
[pagina 95]
| |
Feit is, dat hij eens tegen een dominee moet gezegd hebben, dat zijn hart niet geloofde wat zijn lippen des Zondags op de kansel preekten. Twee jaar later kreeg Joe gelijk, want toen bleek het dat de dominee...... Maar daar praat zelfs Joe niet graag meer over, want Joe haat alles wat het Koninkrijk Gods kan schaden en dat daarom maar beter bedekt kan blijven met de mantel van liefde. Deze Joe kwam de landweg op, waar Peer de gaten en kuilen stond te vullen, een uurke of wat nadat hij aan tafel had gezegd: als Marie weg gaat, dan ga ik ook weg. Joe remde zijn Harley af, zette zijn beide benen schrap op de grond en zei: ‘Ik heb die weg al ieder jaar zien repareren, en ieder jaar komen er opnieuw gaten in. Ja, van 't vele rijden natuurlijk. Och, het is met ons leven ook zo: wij gooien dag aan dag de gaten van de ziel dicht, maar 't leven rijdt de boel iedere dag weer open. Is Tom thuis?’ ‘Ja, hij was tenminste nog thuis bij het eten.’ ‘Dat tref ik dan.’ Hij trapte zijn starter aan, maar het ding sloeg telkens af. Hij lachte en zei: ‘Een oud beestje, ik zal maar even gaan lopen. 't Ding staat je niet in de weg, wel?’ Hij trok zijn motorhandschoenen uit en legde die op het zadel, keek Peer diep in de ogen en zei plots: ‘Jonge man, je moet je hart hier heen halen. Dat leeft makkelijker.’ Aleer Peer iets terug kon zeggen, liep Joe op de farm aan. En Peer had opeens geen goesting meer in zijn werk.
Op de avond van die dag, zei Tom: ‘Nu, wat zal het zijn? Gaan of blijven?’ | |
[pagina 96]
| |
‘Wat ik gezegd heb, Tom.’ ‘Nu weet ik nog niets, want je heb beiden gezegd!’ Peer schrok, want opeens herinnerde hij zich, dat Tom gelijk had. Eerst had hij beloofd te zullen blijven en nu... Hij draaide zijn hoofd om en keek naar het land. In zijn binnenste woelde het en Tom zag de strijd die daar gestreden werd. Hij had ook, even tevoren, nog zo'n strijd zien uitvechten in het hart van een andere, die daar nu boven op haar kamer zat en met tranen in de ogen haar koffer pakte. Je kunt als mens soms zo bitter huilen omdat je hart uitgaat naar iets, dat je toch niet plukken noch rapen mag omdat... och omdat er zoveel tussen ligt dat van God is, dat Hij anders wil... dat je wel geluk zou geven maar geen zegen. ‘En?’ vroeg Tom en legde zijn hand op Peer zijn arm. Peer keek op. Schokte zijn schouder in een niet-weten. ‘Dan ga ik morgen maar, Peer, en Marie gaat zo ver met me mee, tot Toronto, en luister, Joe heeft me beloofd, dat hij je helpen zal bij het een en ander op de farm. Dat vee is verkocht en wordt morgen weggehaald door Joe, die het bezorgen zal bij de koper. En dan moet de stal veranderd worden, ik zal je straks nog zeggen hoe je dat moet doen. Joe zijn vrouw zal voor je koken en het huishouden doen. Ga nu eens even met me mee naar de stal, dan laat ik je een en ander zien.’ Ze liepen op de shedGa naar voetnoot1) aan, traden binnen en toen: ‘Peer......’ Maar Tom kwam niet verder, want plots kreeg hij een felle por in zijn rug en viel hij achterover op de stenen vloer. En boven zijn verschrikte ogen zag hij de vurige en bloeddoorlopen ogen van zijn stier, die, losgerukt, nog de gebroken ketting om zijn hoornen heen en weer sloeg. Op dat moment vergat Peer alles wat op zijn herte lag. Hij | |
[pagina 97]
| |
Peer greep de stier bij de kop
| |
[pagina 98]
| |
greep de stier bij de kop, wrong zich met het woedende beest heen en weer, hij dreigde plat gedrukt te worden tussen het schot en de muur, maar hij wist zich over de schoft heen te werken, en greep opnieuw de schuddende en stotende kop vast. Hij zag Tom pijnlijk opstaan en een vork grijpen. Maar Tom gleed uit en liet de vork weer vallen. Opnieuw stootte de stier naar zijn buik, en opnieuw had hij geluk en wist hij de por te ontlopen. Achter hem rukten de koeien aan hun touwen, loeide het gebrul op. Alles zag zwart en rood voor zijn ogen maar hij liet de hoorn niet los, drukte met alle macht en kracht de wrikkende kop omlaag. Zijn adem floot uit zijn keel... weer zag hij Tom de vork grijpen, en juist toen hij wilde toeslaan, wankelde de farmer opnieuw en viel hij languit neer. Dat is verloren, dacht Peer en spande nog eenmaal zijn laatste krachten in. Maar juist toen hij voelde, dat zijn greep losliet, dat de spieren in zijn benen verlamden zag hij Marie in de deuropening van de stal verschijnen. Hij wilde haar toeroepen: ga weg... vlucht! Maar aleer hij een woord kon zeggen zag hij tot zijn ontzetting de revolver in haar hand... hij zag haar ene oog dichttrekken, hij zag het mikken van het andere en daar knalde en dreunde het door de stal. Onder zijn vuist kromp een log lichaam ineen, trok hem mee naar de laagte, en met een siddering en trekken van stuipen, woelde het de hoeven in de verrottende planken van het houten schot. Toen liet Peer los en wankelde overeind, vlak naast het lichaam van Tom, dat als een levenloos blok aan zijn voeten lag. Hij zag Marie op hem toekomen, nog steeds met de revolver in de vuist. Hij wilde iets zeggen maar kon niet, het hijgde en piepte in zijn keel, het sloeg fel in zijn borst. Eindelijk hoorde hij haar stem die zei: | |
[pagina 99]
| |
‘Jammer van het beest maar het moest... help even mee Tom oppakken... Neem die revolver aan... zo... Tom... doe je ogen eens open, Tom... kijk me eens aan jongen... het is alles voorbij... moet je wat water hebben... Peer... haal wat water ... gauw en... Peer... breng ook een slok voor mij mee... mijn benen trillen zo...’
Peer zat alleen op de farm. Tom was toch heen gegaan omdat hij geen schram had opgelopen en de por in zijn rug geen wonde had geslagen. En Marie was meegereisd tot Toronto toe om vandaar-uit de trein te nemen naar Hamilton. Het afscheid was hartelijk geweest en kort. Kort omdat het toch voor ieder pijnlijk was. En nu zat Peer alleen op de farm. De slager uit Richmond Hill had juist het cadaver van de stier weggehaald. Peer goot emmers water uit over de grote bloedvlek en veegde de stenen vloer schoon en hij peinsde: wat een affaire was dat, jonk-nog-toe! Ik moet er niet aan peinzen want dan slaat de schrik nog in mijn botten. En die Marie om zo te schieten... ze had mij ook nog kunnen treffen... en Tom, maar neen zulle: regelrecht in het herte... zonder mankement... zonder te aarzelen. Neen, dat zou Schoon Anneke niet hebben kunnen doen... die zou geroepen hebben om hulp, die zou gevlucht zijn en haar haren uit de kop getrokken hebben van angst... maar geschoten... koelbloedig geschoten. Neen. Jonk-nog-toe die Marie. Achteraf toch maar goed dat zij weg was... want hij had moeite zich goed te houden, hij had haar wel om haar hals willen vallen. Serieus... dat had hij willen doen, en wat zou daar achter gestoken hebben? Als ge uw leven aan haar te danken hebt. Want, dat had hij nu... dat zou aldoor zo blijven heel zijn leven lang: Marie had zijn leven gered! | |
[pagina 100]
| |
En God, natuurlijk God ook. Daar ziet men, dat men in Canada van ijzer moet zijn, ook de wijvekes dienen dat te zijn. Nu ja... ‘Hallo! Peer! Is de baas weg? Wat hoorde ik, heb je een dolle stier gehad?’ Peer keek op en zag Joe voor zich staan. ‘Dol, nu niet direct dol, eerder losgebroken en... en... Ja, het zal toch wel dolheid geweest zijn. Dolheid in de kop.’ ‘Boem! Boem! Is niet? Ja, Tom is nog al gauw met schieten!’ ‘Niks Tom, Marie schoot hem neer. Tom lag op de grond en ik lag er vlak bij Jongens nog toe, het scheelde maar een haarke... maar Marie... Marie,’ zei Peer en zette de bezem weg. ‘Zo, Marie,’ gromde Joe en liep de stal in, keek naar het vee, naar de binten en planken en toen: ‘Je weet zeker wel, dat ik dadelijk het vee kom weghalen. Het gaat naar Melrose. Jammer, het is puik vee. Ik begrijp maar niet wat jullie Hollanders tegen dat vee hebben. Jersey, prima man. En hier die Shorthorns, wat wil je beters hebben? Neen, dat gaat boven mijn pet. Enfin, Tom moet het zelf weten. Maar, jonge man, ik zal je wat zeggen: God heeft ieder land zijn vee gegeven. Wij hadden hier de buffels. Toen die er waren was er geen gebrek aan vlees. Er was geen honger. Toen kwam dat vee, dat hier staat. Uit Engeland geloof ik. Enfin, de buffels werden af geslacht en de Jersey kwam er in. Moet je eens kijken: zet dat eens naast een buffel! Een bespotting meneer. En nu gaan jullie dat vee, dat nu een beetje naar Canada is gaan staan wéér wegdoen om wat anders naar binnen te halen, vee dat in drassige grond behoort te staan, en helemaal niet op de droge bodem van hier. Enfin, jullie moeten het weten. Jullie weten het altoos beter dan Joe. Omdat Joe een rooie huid heeft. Anders nergens om. Maar Peer, ik haal direct dat vee weg. De auto's zijn al onderweg. Enfin, | |
[pagina 101]
| |
aan jullie stommiteiten verdien ik af en toe nog een goeie dag. Heb je koffie?’ ‘Ja, ga maar naar binnen en schenk in, ik kom zo.’ Joe liep het huis in, greep de koffiepot en schonk zich een kom in en terwijl dacht hij: ‘Door hun geweren hebben ze de wereld veroverd, anders nergens door. Schieten... wie schiet er nu een dolle stier dood? Mijn grootouders zouden hem een touw om de nek hebben gesmeten, neergetrokken op de grond en een pak ransel gegeven hebben, zodat de kolder uit zijn botten schoot. De koffie is goed, beter dan bij me thuis, ik zal er nog maar eentje nemen. Enfin, Joe, je moet niet ontevreden zijn, je verdient vandaag aan Tom zijn stommiteit een dikke vijftig dollar.’ Hij smakte met zijn tong, ging in de vensterbank zitten en keek wachtend uit naar de twee vrachtwagens uit Elsmoore, die het vee zouden komen halen. Toen een paar uur later Joe met de wagens en de ingeladen vracht vertrokken was, en Peer nog eens de lege stal rondkeek, bekroop hem een soort heimwee... een bang gevoel... zo iets dat aan eenzaamheid grensde. Neen, hij had geen goesting om nu al de boel schoon te gaan maken. Dat zou hij morgen wel doen. Hij had goesting om een goeie pot koffie te gaan zetten en eens wat te gaan peinzen en schrijven. Schrijven aan Anneke. Onder zijn handen lag een schoof met dominostenen en onder het peinzen door roerden zijn handen erin en graaiden zijn vingers het zwart en het wit om. Kijk, daar was een wit voor Marie. Die was schoon. Maar Anneke was het ook. Alzo... een wit voor Anneke. En dan was daar het geloof. Marie had de Heiland geerne, zo geerne, dat zij van geen liefde wilde klappen tegen Peer | |
[pagina 102]
| |
omdat hij al een meiske had. Dat was ne witte voor Marie. Maar Anneke had Hem ook lief. Anneke vocht dag aan dag voor haar geloof tegen pastoors en tjeefkens, tegen heel de gebuurte. Anneke moest ook ne witte hebben... natuurlijk. Dat was twee om twee. En dan was daar de courage. Marie schoot. Dat was ne witte zulle. Anneke zou niet geschoten hebben. Maar... halt... Anneke was niet laf, die had hem, Peer, ook ne keer het leven gered, toen hij als een manneke van vijftien dreigde te verdrinken. Toen had zij, een deernke van amper tien, ne koorde gesmeten... Dat was ne witte zulle. Voor Anneke. Drei om drei. Jonk nog toe...... Marie, ze had herte, ne warm herte. Ze kost u aankijken met oogskes waarin het blauw van de hemel stak. Dat was wit zulle. Ne grote witte voor Marie. Anneke had schone ogen, maar die priemden door uw lijf heen. Neen, Anneke kost daarvoor geen... Alzo vier om drei. Vier voor Marie...... Hij stond plots op en smeet de stenen de tafel af en gromde: ‘Zotte stommeling... zotte stommeling... dat gaat toch niet op, die affaire......’
‘Peer, het was hier vroeger zo geheel anders dan nu,’ zei Joe, terwijl hij tegenover Peer zat. ‘Ik heb dat vader nog dikwijls genoeg horen vertellen. De eersten, die hier binnenvielen, dat waren de Fransen, die kwamen over zee. Dat was daar in Quebec. Daarom noemen die zich nog steeds de “echte Canadezen”, dit tegenover de later binnengekomen Engelsen, die de overmacht kregen. Door een oorlog geloof ik. Dat interesseert me minder, eerlijk gezegd. Maar wij, de Roodhuiden en de Eskimo's in het Noorden, wij zijn hier door God neergezet. De anderen zijn maar indringers. Laten we het zien zoals het is, jonge man. Ik behoor eigenlijk tot de Assiniboin, | |
[pagina 103]
| |
dat is een stam van de Sioux. Verderop, voorbij Toronto, daar woonden de Irokezen. Ja, die woonden toen helemaal langs de St Laurens. Dat was een groot ras. Het zat hier vol met buffels en elanden, skunksGa naar voetnoot1) en wilde katten, bruine beren en prairiewolven. Waar nu dit land van Tom ligt, dat heb ik als jongen nog als bos gekend. In dat bos ging ik met vader jagen op stekelvarkens en minkdieren. Maar nu staat er tarwe op. Later trok de Canadian Pacific er de zijlijn naar Londen doorheen. Al dat land werd bezit van de maatschappij. Die is toen begonnen met overal het land te verdelen in percelen, zette er een farm op en verkocht die farmen met de landerijen aan de immigranten. In het begin kon je voor vijftig dollar contant en de rest op afbetaling in tien jaar, een farm krijgen. Maar ja, je moest zelf de boel omhakken. Jonge man, daar zijn hier toen heel wat families in armoede omgekomen, geloof me. En als er een bezweek, dan kwam er weer een nieuwe, die nam de zaak over tegen een twintig dollar meer, omdat er al een stuk omgehakt was en dat begon maar weer met nieuwe moed. Tot ook die het loodje legde. Je kunt gerust zeggen, dat de oude boerderijen hier, eer ze er uitzagen zoals ze nu zijn, zeker tien en meer families versleten hebben. Ranchwerk? Dus veeteeltboerderijen? Moet je hier niet zoeken, die liggen meer aan de voet van de Rockey Mountains.Ga naar voetnoot2) Waar wij Roodhuiden gebleven zijn...... ja... waar zijn we gebleven......?’ Joe dacht even na, kneep zijn ogen dicht en toen: ‘De blanke heeft veel slecht gebracht en ook veel goed. Laat ik er meer niet van zeggen. Maar nu hebben we het niet slecht. Mijn zoon studeert in Toronto voor dokter en mijn dochter is op de high school.Ga naar voetnoot3) Ik ben nog maar de arme Joe...’ Hij lachte en trommelde op zijn buik van tevredenheid. | |
[pagina 104]
| |
Plots werd hij stiller en vroeg: ‘En Peer, hoe is het in je land? Net als hier?’ ‘Neen, kleiner. Daar stap je met twintig passen van de ene boerderij de andere binnen!’ ‘Niet mogelijk!’ ‘Met honderd bomen bij elkaar heb je al een bos. Maar, dat moet gezegd worden: op twintig acres land kan een boer rijk worden.’ ‘Niet mogelijk!’ Peer knikte. Ja... twintig acres, dat zijn tien bunders... ja, menige welvarende tuinder had niet meer... Joe stopte zijn kort pijpje, dacht na en daarna zei hij: ‘Dan begrijp ik niet dat God jullie uit zo'n goed land laat wegtrekken. Naar een land, dat eigenlijk niet eens jullie toekomt, maar dat van ons is.’ Hij zei het kort en bits. Er zat geen zweem van haat in, maar wel een toon, van innerlijke bewogenheid. Men kon merken, de man vocht met iets in zijn gemoed, hij kon een vraag, een gedachte niet goed de baas worden. Hij was innerlijk overweldigd door een onzekerheid. En Peer wist niet goed wat hij zeggen moest. Juist toen hij meende een antwoord gevonden te hebben, was Joe hem voor door te zeggen: ‘Och, waarom zouden wij proberen raadselen op te lossen. Hoofdzaak is, dat wij beiden nu hier zitten en dat die stal schoon gemaakt moet worden en verbouwd. Wat denk je ervan, Peer, als we eerst die bint er eens uitbraken? Dan hebben we ruimte voor het nieuwe, zie je. Alzo, pak aan!’ ‘Ja, laat ons aanpakken!’ lachte Peer, en hij knoopte zijn overall dicht. |
|