beschilderden de andere haasjes ze dan weer en maakten ze mooi.
‘Mijnheer Paashaas,’ vroeg Pinkeltje, ‘brengt u ook alstublieft een paar mooie eieren aan de kinderen in het grote huis en aan den vader en de moeder?’
‘Dan zullen we eerst eens in de grote boeken kijken of die wel allemaal lief zijn geweest,’ zei mijnheer Paashaas.
Toen nam mijnheer Paashaas een van zijn grote boeken, zette zijn bril recht en keek in het boek.
Ja, daar stond het geschreven:
‘De vader en de moeder en de twee meisjes en het jongetje zijn erg lief geweest en krijgen allemaal een groot paasei.’
‘Hoera! dat is fijn!’ riep Pinkeltje.
Maar nu liep mijnheer Paashaas weer uit het hol onder de boom vandaan en boven gekomen klapte hij heel hard met de pootjes tegen elkaar.
En toen zag Pinkeltje, dat alle haasjes opeens heel vlug kwamen aanlopen.
‘Haasjes,’ zei mijnheer Paashaas, ‘haal allemaal je mandje, en doe daar heel veel eieren in,’ en ‘rrrrt-rrrrt-rrrrt,’ weg holden de haasjes en ‘rrrt-rrt-rrrt,’ daar waren ze alweer terug met de mandjes op hun ruggetjes, vol met Paaseieren.
‘Allemaal netjes op een rij gaan staan!’ riep mijnheer Paashaas. En toen zag Pinkeltje een heel, heel