‘A-pe-tsjoe! A-pe-tsjoe! Dag Snorre-A-pe-tsjoe-baard, ik ben zo verkouden. A-pe-tsjoe!’
‘Dan moet je een dikke doek om je hals doen, Pinkeltje,’ zei Snorrebaard.
‘Die heb ik niet,’ zei Pinkeltje verdrietig.
‘Wacht maar,’ zei Snorrebaard, ‘ik zal wel zien of ik er een voor je kan krijgen.’
‘Zoem-zoem-zoem-zoem.’ Daar was Brommertje. Die ging ook bij het holletje op de grond zitten.
‘Pinkeltje,’ riep Brommertje, ‘waar zit je toch?’
‘A-pe-tsjoe! A-pe-tsjoe!’ nieste Pinkeltjeweer, enzei:
‘Ik ben toch zo verkouden, Brommertje en ik heb zo'n pijn in mijn keel.’
‘Dan moet je honing slikken,’ zei Brommertje, ‘dat is er goed voor.’
‘Maar ik heb geen honing,’ zuchtte Pinkeltje.
‘Wacht maar,’ zei Brommertje, ‘die zal ik wel voor je zien te krijgen,’ en weg vloog Brommertje.
‘A-pe-tsjoe! A-pe-tsjoe! A-pe-tsjoe!’ nieste Pinkeltje weer en wie denken jullie, dat er door het open raam naar binnen vloog... Wipstaart!
‘Ka! Ka! Ka!’ zei Wipstaart. ‘Wie niest hier zo?’
‘Dat is Pinkeltje,’ zei Snorrebaard, ‘die is erg verkouden geworden en als je hem gaat plagen Wipstaart, dan krijg je een heel harde tik van me op je kop.’
‘Ka! Ka! Ka!’ zei Wipstaart en kwam verder de kamer in, ‘ik wil Pinkeltje helemaal niet plagen,’ en vlak bij het holletje bleef Wipstaart zitten.