‘Ik ook niet, ik ook niet,’ riepen de andere muisjes.
‘Wacht maar,’ zei Pinkeltje, ‘ik weet wel iemand, die het prachtig zal kunnen doen,’ en Pinkeltje klom van de tafel, liep door de kamer tot vlak onder de klok en bleef daar staan.
Toen zette Pinkeltje zijn handjes voor zijn mond en riep zo hard hij kon:
‘Zilverdraadje, Zilverdraadje! wil je ons gauw komen helpen?’
Daar kwam Zilverdraadje, de spin, uit de klok te voorschijn. Gauw maakte hij een lange draad en liet zich op de grond zakken.
‘Wat is er Pinkeltje?’ vroeg Zilverdraadje.
‘Ga maar vlug mee,’ zei Pinkeltje, ‘je moet ons helpen met het tafelkleed maken.’
Samen liepen ze weer naar de tafel en toen Zilverdraadje bij het grote gat kwam, zei hij:
‘Dat zal een heel werk worden, ik zal maar dadelijk beginnen.’
Zilverdraadje ging toen in het midden van het gat zitten en toen zei hij tegen de muisjes en Pinkeltje:
‘Geven jullie me nu de draadjes maar aan.’
Dit deden de muisjes, ze gingen in een kring om het gat zitten en telkens gaven ze een draadje aan Zilverdraadje en die maakte het draadje met zijn pootjes vlug vast op het plekje, waar het nodig was. En zo vlug deed Zilverdraadje het, dat de muisjes