tje. En - ‘Prik!’ - daar was nog een gaatje in de ballon.
‘Pfff-Pffff’... deed de ballon en heel vlug zakte hij naar beneden.
Vlak onder zich zag Pinkeltje een klein groen huisje op een hoge paal, en daar kwam hij bovenop terecht.
‘Roekoe! Roekoe! Roekoe!’ hoorde Pinkeltje binnen in het groene huisje...! En weten jullie, wat het was... In dat huisje woonden wel een twintig witte duifjes.
‘Roekoe! Roekoe! Roekoe! wie zit daar op ons huis?’ riep vader Duif.
‘Ik, Pinkeltje!’ riep Pinkeltje.
‘Waar kom je vandaan?’ riepen de duiven.
‘Van het grote huis in de stad,’ zei Pinkeltje, ‘wil je me asjeblieft terug brengen?’
‘Natuurlijk wel, Pinkeltje,’ zei vader Duif, ‘ga maar gauw op mijn rug zitten.’
Dat deed Pinkeltje en hij hield zich stevig vast aan de veertjes van de duif.
‘Klap, Klap, Klap!’ weg vloog de duif met Pinkeltje op zijn rug.
‘Zoem, zoem, zoem, zoem,’ daar vloog Brommertje en ‘shoe-shoe-shoe-shoe,’ naast Brommertje vloog Stekebeen en ze vlogen nog veel harder dan vader Duif om gauw te gaan vertellen, dat Pinkeltje weer terug kwam.
‘Dank u wel, vader Duif,’ zei Pinkeltje, toen hij weer