‘Zoem, zoem, zoem,’ zongen de vliegen, ‘daar kan jij toch lekker niets aan doen, Pinkeltje.’
‘Dat wil ik dan wel eens zien,’ zei Pinkeltje, en vlug klom hij langs de poot van de tafel naar boven.
En ja, daar stond in het midden van de tafel de strooppot en de deksel zat er half op.
‘Zoem, zoem, zoem, zoem,’ deden de vliegen.
‘Wacht,’ zei Pinkeltje, ‘ik zal die deksel er wel eens netjes overheen schuiven.’ En met zijn kleine handjes duwde hij zo hard hij kon, tegen de deksel.
‘Zoem, zoem, zoem, zoem,’ zoemde een grote bromvlieg.
Maar hoè Pinkeltje ook duwde, de deksel ging maar een heel klein eindje verder.
De grote vlieg lachte hard en zei: ‘Dat kan je lekker niet, Pinkeltje,’ en meteen vloog hij weer tot vlak bij de stroop. Gauw wilde de vlieg nu nog wat van de stroop snoepen en hij vloog erg laag en toen... toen viel de vlieg in de stroop.
‘Zoem, zoem, zoem, zoem,’ deed de vlieg, angstig met zijn vleugeltjes klappende.
‘Pinkeltje,’ riep hij bang, ‘Pinkeltje, kom me gauw helpen, gauw, gauw, gauw!’
‘Dat komt er nu al van,’ zei Pinkeltje boos, maar Pinkeltje klom toch boven op de strooppot om de vlieg te helpen.
‘Steek je poot maar naar mij toe,’ zei Pinkeltje.