‘Knabbeltje! Knabbeltje! kom me gauw helpen want ik val!’ riep Pinkeltje, maar Knabbeltje hoorde het niet, omdat hij in zijn warme muizenholletje zat. En toen ineens, ‘plof, plof, plof,’ rolde de arme Pinkeltje van de vensterbank in de tuin en helemaal onder de sneeuw.
‘O! o! ik zie niets meer!’ zuchtte Pinkeltje. En net wilde hij proberen op te staan, toen hij voelde, hoe vreeslijk hij door elkaar geschud werd, zodat de sneeuw helemaal om hem heen kwam te zitten. En toen was het net, of hij door de lucht vloog.
‘O, Grutje, o Grutje! wat gaat er nu met me gebeuren!’ En ‘boem!’... daar bomde Pinkeltje in de sneeuwbal ergens tegen aan. En weet jullie, wat dat was?
Het jongetje had een flinke sneeuwbal gemaakt en die sneeuwbal tegen het gezicht van de sneeuwpop geplakt, om den sneeuwman een mooie neus te geven en in die sneeuwneus, daarin zat nu die arme Pinkeltje!
Maar dat wisten de kindertjes niet. De kindertjes dansten nu om den sneeuwman en riepen:
‘Sneeuwman, Sneeuwman, pak me dan, pak me dan!’
Maar de sneeuwman kon hen niet pakken, omdat hij alleen maar van sneeuw was. En die arme Pinkeltje hoorde de kinderen zingen en hij kon niet uit de sneeuwneus komen en toen huilde Pinkeltje heel kleine traantjes!