en hij hoopte maar, dat ze nog meer zouden zingen.
Doch daar ging op eens heel langzaam de kamerdeur open en kwam er een heel, oude man binnen, met een lange, witte baard. Hij had een mooie, rode mantel aan en een hoge rode muts op. Hij liep wat voorover, leunende op een lange stok met een gouden krul er boven aan.
Pinkeltje vond het dadelijk een heel lieve, oude man, met erg vriendelijke ogen... Maar toen schrok hij vreselijk, want achter dien ouden man zag hij een pikzwarten man. Die zwarte man had een blauwe muts op, een rode blouse aan en een zwart met geel gestreepte korte broek en vuurrode kousen aan. Op zijn rug droeg hij een grote zak. Pinkeltje werd erg bang voor dien zwarten man, maar toen zag hij, dat deze ook erg vriendelijk keek.
‘Dag Sint Nicolaas. Dag zwarte Piet,’ zei de Vader van de kindertjes. Ze gaven hun nu allemaal een hand. En nu wist Pinkeltje, dat dit de lieve, goede Sint Nicolaas was. Sint Nicolaas ging in de grote stoel bij de haard zitten en vroeg:
‘Zijn alle kindertjes hier zoet geweest?’
‘Ja Sint Nicolaas,’ antwoordde de Moeder, ‘ze zijn allemaal zoet geweest.’
Toen zei Sint Nicolaas tegen het kleinste meisje: ‘Kan jij wel een versje voor me opzeggen?’
En dadelijk deed ze dat. Pinkeltje vond dat ze het zo lief deed, dat hij er tranen van in z'n ogen kreeg.