mooie blauwe puntmuts hing een dikke regendruppel. Zijn schoentjes waren nat, en zijn rode jasje was ook nat. Pinkeltje liep maar gauw op zijn kleine voetjes naar de kant bij een groot kelderraam en hier ging Pinkeltje zitten en de traantjes liepen over zijn wangetjes...
‘Waarom huil je, klein mannetje?’ piepte opeens een stemmetje. Pinkeltje keek gauw, wie dat zei en daar zag hij een aardig grijs muisje.
‘Ze hebben de boom in het bos, waarin ik mijn holletje had, omgehakt!’ snikte Pinkeltje.
‘Wie ben je dan?’ vroeg het muisje.
‘Ik ben Pinkeltje,’ zei Pinkeltje met z'n klein stemmetje, ‘en nu weet ik niet meer, waar ik wonen moet.’
‘Wil je bij ons wonen, Pinkeltje?’ vroeg het muisje. ‘Ik heet Knabbeltje en ik woon daar in dat grote huis met nog vier muizenbroertjes.’
‘Erg graag,’ zei Pinkeltje.
‘Nu, klim dan maar op mijn rug en houd je maar stevig vast aan mijn oortjes,’ zei Knabbeltje.
Vlug klom Pinkeltje nu op de rug van het muisje en ‘rrrt - rrrt - rrrt -’ weg rende Knabbeltje.
O, o, wat ging dat hard! Pinkeltje moest zich goed vasthouden, hij werd er duizelig van.
Knabbeltje wipte door een klein gaatje in de deur het grote huis binnen en ging toen een heel lange donkere gang door, wéér door een klein gaatje en daar