heer Ooievaar vroeg, wat dat voor een klein mannetje was.
‘Dat is Pinkeltje,’ zei mijnheer Ooievaar, ‘en hij komt van heel, heel ver.’
Nu was Pinkeltje, omdat hij zo nat was, heel erg koud geworden. Maar mevrouw Ooievaar zei: ‘Kom maar hier onder mijn vleugel zitten, dan word je weer droog en warm.’
Dat deed Pinkeltje en hij sliep de hele nacht bij de familie Ooievaar.
En zo kwam Pinkeltje, het oude, kleine mannetje, in het bos bij de stad, en hij zou er nog een heleboel beleven. Dat begon al de volgende morgen.
‘Pinkeltje,’ zei mijnheer Ooievaar, ‘mijn vrouw en ik gaan op reis, dus we zullen je maar op de grond brengen.’
‘Alstublieft, mijnheer Ooievaar,’ zei Pinkeltje.
Voorzichtig pakte mijnheer Ooievaar Pinkeltje op en vloog met hem naar beneden, zette hem op de grond en zei: ‘Dag Pinkeltje, ik hoop, dat je gauw een mooi huisje zult vinden.’
‘Dank U wel, mijnheer Ooievaar,’ zei Pinkeltje, ‘en goede reis.’
En toen wandelde Pinkeltje het bos verder in, op zoek naar een huisje.