Uit Roemer Visscher's Brabbeling. Deel 1
(1918)–N. van der Laan– Auteursrecht onbekend
[pagina XIX]
| |
§ IV. De Brabbeling als beeld van het huiselijk en maatschappelijk leven van Roemers tijd en omgeving.In zijn Brabbeling heeft Roemer Visscher ons een menigte toespelingen nagelaten op het huiselijk en maatschappelijk leven van het Amsterdam zijner dagen. De hoofdtrekken van het beeld, dat hij ons schetst, mogen hier, verdeeld in de voornaamste groepen, volgen.
Ga naar margenoot+ Trots den toenmaligen eenvoudGa naar voetnoot1) blijkt uit tal van plaatsen, dat men zich bij voorkomende gelegenheden aardig wist te goed te doen. Zoo vermeldt Roemer o.a. ‘bout, pasteyen’Ga naar voetnoot2), ‘thaertgen, marsepeynen’Ga naar voetnoot3); allerlei vischsoortenGa naar voetnoot4), soorten appelenGa naar voetnoot5), ‘haes, conijn, taeling, capoen, patrysen, phasanen’Ga naar voetnoot6) en ander gevogelte, ja zelfs ‘papegays tonghen’Ga naar voetnoot7). Als dranken komen voor ‘peuselaer’Ga naar voetnoot8), een slecht soort bier (vgl. Brabb. 1614, 191: ‘de secte der Peuselaristen’), het geprezen ‘Engelsch bier’Ga naar voetnoot9), ‘heete wijn’Ga naar voetnoot10), ‘Rijnsche wijn’Ga naar voetnoot11), ‘stremmelis, room’Ga naar voetnoot12), ‘kandeel’Ga naar voetnoot13). Men hield een gastmaal na den slachtGa naar voetnoot14). Bekers zijn o.a. de roemerGa naar voetnoot15), het ‘klaverblad met een staart’Ga naar voetnoot16) (of: steel). In Romm. I, 59 vindt men de wijze, waarop men verschillende dranken dronk; tafelmanieren, met klachten over den invloed der zuidelijke ‘courtosy’ Q. III, 17; Romm. I, 44. | |
[pagina XX]
| |
Ga naar margenoot+ De veranderlijkheid van de mode blijkt uit Brabb. 1614, 192: Alle Jaers isser een nieuwe snof van cleeren.
De Vryers draghen nu langhe lyven, corte broecken,
De Vrysters draghen meer huyfkens dan doecken,
Langhe lubben met nauwe cleyne kraghen.
De kleeding der ‘vrysters’ is in tal van ‘Quicken’ besproken. In al haar pronk heeft Roemer ze geteekend, met ‘keursken, klet (een bovenjakje), rock, bouwen, halsdoeck, lubbekens, cap, oorlap en huyfkenGa naar voetnoot1)’. Met de kleeding van verwijfde ‘vryers’ steekt de dichter telkens den draak. Zij waren ‘ghelubt’ en gingen in fluweel en zijde gekleedGa naar voetnoot2). Ga naar margenoot+ Hoe een Amsterdamsch huis er uit zag, met ‘voorhuys, koocken, schoorsteen, back en beschoten kamers’ leest men Q. VII, 24Ga naar voetnoot3); de ‘pronkkamer’ werd ‘beste camer’ genoemdGa naar voetnoot4). Vaak was (als nog heden te Amsterdam) het ‘pothuys’ als werkplaats tegen het huis aangebouwdGa naar voetnoot5). Een aardige beschrijving van allerlei huisraad geeft Q. IV, 31Ga naar voetnoot6) (daar o.a. ‘coper en tin’, ‘ghesneden cassen’, ‘ingheleyde buffetten’, ‘fijne dwalen, tafellakens, servetten’ enz.). Ook waren ‘tafelborden’, met gedichten beschreven, gebruikelijkGa naar voetnoot7). Ga naar margenoot+ Over het dienstpersoneel handelen Q. IV, 31 en Q. VI, 8Ga naar voetnoot8); in ongunstigen zin Q. VII, 52 en Brabb. 1614, 165: ....Maerten (en) Knapen die zijn goedt verminderen:
Met backen, brouwen, met smeulen en smoken.
Ga naar margenoot+ De Doelen en het Reguliershof waren geliefkoosde plaatsen voor het onderling verkeer der jongeluiGa naar voetnoot9). Het kon er vroolijk toegaan en men zag er niet op den tijd. Het tegenwoordig zijn | |
[pagina XXI]
| |
bij het toilet eener vrijster vindt men Q. I, 30Ga naar voetnoot1); het aanwenden van kunstmiddelen, waar de natuur in gebreke bleef, o.a.Q. II, 7Ga naar voetnoot2). Er wordt geklaagd over courtosy in 't vrijenGa naar voetnoot3), over materialistische neigingen der meisjesGa naar voetnoot4). Trouwens ook bij het aanprijzen van een meisje telt geldbezit meeGa naar voetnoot5). Van ‘mallen vóór de bruiloft’ spreekt Q. III, 6Ga naar voetnoot6). Buitengewoon talrijk echter zijn de toespelingen op allerlei ongelijke verhoudingen in de vrijerij, waarbij, op ouden trant, leeftijds- en bezitsverschil een rol spelenGa naar voetnoot7). Een spelevaart met een meisje beschrijft Q. V, 35; het geven van een ring ‘op trouw’ Q. V, 45Ga naar voetnoot8); VI, 59; een bruiloft met dans Q. VI, 21Ga naar voetnoot9), terwijl mede eenige bruiloftsgedichten door Roemer zelf zijn vervaardigdGa naar voetnoot10). Ga naar margenoot+ Blijkbaar is Tuyt. 20: ‘Sonder hoop van winnen ick 't spelleken schut’ een toespeling op het kaartspel. Verder vindt men het, ook in de 17de eeuw, zoo geliefde kaatsspelGa naar voetnoot11); het schaatsenrijdenGa naar voetnoot12), schermenGa naar voetnoot13) en ‘om prijs loopen’Ga naar voetnoot14). Waarschijnlijk is in Q. IV, 18 een toespeling te zien op het ganstrekken of -rijdenGa naar voetnoot15), terwijl men in hetzelfde gedichtje allerlei woordspelingen vindt in verband met het schaakspel. Evenmin is vergeten de VastelavondvreugdeGa naar voetnoot16) en de vaak daarmee nauw | |
[pagina XXII]
| |
verbonden mommerijGa naar voetnoot1). Van dans, muziek en zang spreekt Roemer herhaaldelijk; van de muziekinstrumenten noemt hij fluit, trompet, trommel, orgel, luit en ander ‘snaren gheclanck’Ga naar voetnoot2). Veelvuldig zijn ook de toespelingen op dronkenschap en daarmee gepaarde luidruchtigheidGa naar voetnoot3) (‘boevery’ = dobbelspel Q. II, 30)Ga naar voetnoot4). Ga naar margenoot+ Wat er zoo al in de trekschuit verhandeld werd, meldt ons Q. III, 59 met dien kenschetsenden beginregel: ‘Tusschen hier en Utrecht, stont Nellen bec noytGa naar voetnoot5) stil.’ Voorts danken wij aan Roemers eigen bedrijf tal van uitlatingen over de scheepvaart en den handel. Het blijkt, dat hij als handelsman nauwkeurig met dit bedrijf, ook met de daaraan verbonden gevaren en kansen, bekendGa naar voetnoot6) is. Over de visscherij spreekt hij Q. VI, 49 en Q. VII, 40. Merkwaardig zijn de plaatsen betreffende den handel op OostlandGa naar voetnoot7), destijds ‘de stam waarop alle andere handelstakken als geënt waren’Ga naar voetnoot8) en waarin Roemer Visscher zelf als koopman en assuradeur levendig aandeel nam.Ga naar voetnoot9) Over de kramers spreekt Brabb. 1614, 182: ‘de Cramers die achter lande loopen’Ga naar voetnoot10); over den makelaar Q. IV, 46. Aardig getypeerd is de koopman Q. II, 4: ‘de Coopluy (spreken) van winst en van profijt’;Ga naar voetnoot11) ook ‘Nel’, die aan 't hoofd van een handelshuis staat en alle vrijers op een afstand houdt.Ga naar voetnoot12) Over | |
[pagina XXIII]
| |
landbezit (door den handel verkregen) handelt Q. IV, 50;Ga naar voetnoot1) elders weer worden ons tal van handelsartikelen genoemd.Ga naar voetnoot2) Een collega-korenkooper, door den handel rijk geworden, rekent reeds zijn geslacht ‘van Haver tot Garst’Ga naar voetnoot3), terwijl evenmin de bankroetierGa naar voetnoot4), de ‘kwade betaler’Ga naar voetnoot5), de hebzuchtigeGa naar voetnoot6) en bedriegelijke koopmanGa naar voetnoot7) ontbreekt. Ga naar margenoot+ Talrijk zijn in Roemers werk de toespelingen, meerendeels spottend, op de vreemdelingen, vooral op Walen en Moffen. De eersten waren den Hollanders in beschaving vooruit, doch dezen laakten hun Zuidelijke gemaniëreerdheid met den naam courtosy.Ga naar voetnoot8)Ga naar voetnoot9) De Moffen (Poepen, Knoeten enz.) werden door den bewoner dezer landen, die zijn vermogen in den handel en de daaruit voortvloeiende winst zag aanwassen, als zijn minderen beschouwd (vgl. bijv. Roemers versje Q. VI, 49: ...Ghy alderbotst die voor bot den Hollander schelt,Ga naar voetnoot10)Ga naar voetnoot11) Waerom gheeft ghy hem voor Bot en Botter, Cooren en ghelt? Den spot met de Brabanders en hun snoeverij vindt men Q. VII, 41Ga naar voetnoot12). | |
[pagina XXIV]
| |
Ga naar margenoot+ Ongunstig is ook het oordeel over de lansknechtenGa naar voetnoot1), (onder wie trouwens veel uitlanders waren), en over den hopman, den ‘miles gloriosus’ van dien tijd.Ga naar voetnoot2) De eersten zijn o.a. vermeld Q. I, 6Ga naar voetnoot3) (‘'t is een lanst, hij vloeckt, hij sweert’) vgl. Brabb. 1614, 160: ‘Crijchsluy die de vrienden meer dan de vijanden quellen’; de goede vindt men Brabb. 1614, 186: ‘De Lansknechten die eer en eedt wel hebben betracht’; het oordeel over de hoplieden o.a. Q. I, 6, waar waarschijnlijk op een Amsterdamsch kapitein gezinspeeld wordt.Ga naar voetnoot4) Ga naar margenoot+ Een geliefkoosd onderwerp van spotternij zijn verder (als in de 17de eeuw bij Coster, Bredero e.a.) ook bij Roemer Visscher, de doctoren.Ga naar voetnoot5) Slechts geprezen vindt men (Brabb. 1614, 186): ‘Doctoren die bekent is der natueren cracht’. De ‘pisbekijkers’ komen voor Q. IV, 53Ga naar voetnoot6) en Brabb. 1614, 185; de ‘alcumisten’ ib. en Raets. 12. Ga naar margenoot+ Op talrijke plaatsen is melding gemaakt van het vaak voorkomend bedrog der waardenGa naar voetnoot7), zelfs worden ze in één adem genoemd met ‘roffianen’ (koppelaars) en ander slecht volkGa naar voetnoot8). De zegswijze ‘sonder Waert reeckenen’ vindt men Tuyt. 20Ga naar voetnoot9). | |
[pagina XXV]
| |
‘Verraders en verclickers’Ga naar voetnoot1) staan evenmin bij Roemer in goeden reuk. Uit winstbejag blijken advocatenGa naar voetnoot2) en rechters het ‘recht te buyghen’Ga naar voetnoot3), terwijl ook de waarheidsliefde der getuigenGa naar voetnoot4) niet steeds boven alle verdenking verheven was. ‘Primum mihi schrijven’ konden ook rentmeestersGa naar voetnoot4), trouwens ‘elck is een Diefken zijnder hanteringhe’Ga naar voetnoot5): schoenmakers rekken het leerGa naar voetnoot6); droogscheerders het laken; snijders, brouwers, apothekers en bakkers zijn van hetzelfde allooi. En dat een tapster ‘overmaet’ zou tappen, is ondenkbaarGa naar voetnoot7). Aartsbedriegers zijn ook ‘ros-tuuschers’Ga naar voetnoot8) en ‘heydens’Ga naar voetnoot9); de laatsten bekleeden een waardige plaats in het gilde van ‘guychelaers, bedelaers, prachers, lantloopers’ enz., dat dient in het leger van ‘Schijn’ (Brabb. 1614, 185). Roovers en dieven noemt Q. IV, 5; zij zijn goede bekenden van ‘den beul van Haerlem’Ga naar voetnoot10): galg en radGa naar voetnoot11) is hun voorland. Verreweg het talrijkst zijn echter de vermeldingen van misstanden op zedelijk gebied. De voornaamste dezer toespelingen mogen hier ten slotte volgen. Een groote rol speelt uiteraard hierbij het ‘meysgen van Venus gheslacht’Ga naar voetnoot12), dat onder allerlei benamingen in tal van Quicken optreedtGa naar voetnoot13). Het berucht bedrijf van koppelaars en koppelaressen staat hiermee in nauw verbandGa naar voetnoot14). Herhaaldelijk is ook in tal van naamvariaties sprake van den ongelukkigen of bedrogen echtgenoot, den hoorndrager (Jorden, Giccher, Fobert, goe-Jan, Lubbert, Goosen, | |
[pagina XXVI]
| |
Bouwen enz.)Ga naar voetnoot1). Ten slotte de ‘hoerjaghers’, onder patronaat van Sint-JobGa naar voetnoot2). Ga naar margenoot+s Ten slotte mogen hier niet onvermeld blijven eenige toespelingen op plaatsen in of buiten Amsterdam. Zijn geliefd Amsterdam zegt Roemer in zijn ‘Adieu-lied’ (Romm. I, 58) vaarwel met den regel: ‘Adieu Amsterdam wel schone stede’Ga naar voetnoot3). Eenige straatnamen zijn vermeld Q. II, 5; ook St. Anthonisdijck en Outewael komen voorGa naar voetnoot4). Als plaatsen van vermaak noemt Roemer Reguliershof, Doelen en 't ‘Annekens huys’Ga naar voetnoot5), terwijl hij spreekt van den waard in 't ‘Schaeck’Ga naar voetnoot6). Ook ‘'t Vleyshuys’ en ‘'t knielsvat’Ga naar voetnoot7) waren twee te Amsterdam heel bekende gebouwen. Van plaatsen buiten Amsterdam worden genoemd: Haarlem en HeemsteGa naar voetnoot8), Den HaechGa naar voetnoot9), EnkhuizenGa naar voetnoot10) en de zes groote Hollandsche stedenGa naar voetnoot11). |
|