Uit Roemer Visscher's Brabbeling. Deel 1
(1918)–N. van der Laan– Auteursrecht onbekend§ III. Toespelingen in de Brabbeling in verband met de geschiedenis van Amsterdam.In zijn reeds meergenoemde ‘Aanvullingen’ (7 vlgg.) heeft Sterck met eenige voorbeelden aangetoond, hoe het mogelijk is verschillende gedichten van Roemer Visscher in verband te brengen met feiten uit de geschiedenis van Amsterdam; waardoor tevens de tijd hunner vervaardiging bij benadering kan worden vastgesteld. Inderdaad kan men, met de hoofdtrekken van Amsterdams geschiedenis in de 2de helft der 16de eeuw voor oogen, gemakkelijk een vrij groot aantal, vooral van Roemers puntdichten, daaromheen groepeeren. Hieruit blijkt tevens, dat de dichter, hoewel hij zich bij geen van beide elkaar fel bestrijdende godsdienstige richtingen heef aangesloten, als fijn en scherp opmerker allerlei staatkundige en godsdienstige misstanden in een of meer ‘Quicken’ bespotte of berispte met de hem eigene onpartijdige waarheidsliefde. | |||||||
[pagina XIII]
| |||||||
Stellig dagteekenen (zooals Sterck t.a. pl. vermeldt) van den beeldenstorm van 1566 (23 Aug. in de O. Kerk; 25 en 27 Sept. in het Minrebroeders- en Karthuizersklooster)Ga naar voetnoot1)
(de hier genoemde ‘Simon slecht’ was kapelaan van de O. Kerk)Ga naar voetnoot3). De gepleegde gewelddaden ontlokten Roemer de klacht: De Geusen cruysen ons met ghewelt (IV, 21)
en: een dubbelt Geus, en een dubbelt Catholijck
Zijn een enckelt goet man heel onghelijck. (II, 15).
Van ongeveer denzelfden tijd zal wel dateeren Q. IV, 7, met de woordspeling tusschen mis doen en misdoen en de vraag aan 't slot: Wat dunckt u Rochus, is hy Papau of Geus?
Om verschillende, zeer aannemelijke redenen stelt Sterck de correspondentie tusschen Roemer Visscher en Spieghel (Romm. II, 34, 35) omstreeks 1569. Hieruit blijkt nl. o.a. dat de kerken weer voor de Katholieken geopend zijn, hetgeen eind 1566 reeds is geschied. De Prins van Oranje, 15 Dec. zelf te Amsterdam gekomen, stelde althans officieel de Gereformeerden in 't ongelijk. Echter heeft hij zeer waarschijnlijk wel met hen in geheime verstandhouding gestaan. Zeker is het, dat hij zijn goedkeuring hechtte aan den door hen afgedwongen eisch, dat de geuzenhoofdman Hendrik van Brederode kapitein over den krijgshandel te Amsterdam zou zijn. De tijd voor een opstand van Amsterdam tegen de regeering was echter nog lang niet gekomen. 's Prinsen vlucht naar Duitschland (April 1567) maakte ook Brederodes positie te | |||||||
[pagina XIV]
| |||||||
Amsterdam onhoudbaar, en op zijn voetspoor vertrokken begin Mei 1567 een massa vluchtelingen, meest voorname kooplieden, uit de stad, om zich ‘naar Emden, Bremen en elders heenen’ te begeven. Weldra waren nu Bossu en Noircarmes met zes vendels Duitschers in Amsterdam. Op het gewelddadig te werk gaan dezer troepen, die zich door hun ru wheid algemeen gehaat maaktenGa naar voetnoot1), zal wel doelen Roemers klacht (Q. III, 13): die ‘een Lansknecht Beul’ wil noemen ‘die moet met de waerheyt ter deuren uyt’ en Brabb. 1614, 160: ‘Crijchsluy die de vrienden meer dan de vyanden quellen’Ga naar voetnoot2). In Q. III, 13 noemt hij tevens een hopman ‘brantschatter’Ga naar voetnoot3). Maar nog erger werd de toestand, toen in Sept. 1567 de ‘commissarissen der Beroerten’ te Amsterdam kwamen, om, ijverig geholpen door de stedelijke regeering, een lange lijst van burgers tot eeuwige ballingschap met verbeurdverklaring van goederen te veroordeelen, terwijl daarenboven aan velen, die hun in handen vielen, het doodvonnis voltrokken werd. Daarbij kwamen Alva's onmatige geldelijke eischen, die reeds in 1569 de klacht der stadsregeering wettigden over algemeenen economischen achteruitgangGa naar voetnoot4). Van omstreeks dezen tijd zal dagteekenen: Vreemde Bedelaers te maken Heeren,
Boeven verheven in grooter eeren,
Ut de lande jaghen den rechten Patriot:
Der rijcken goederen confisceren,
De arme Ghemeente schatten en scheeren
Is der Tyrannen raet, daet en slot:
Een oprechte Overicheyt is een gaef van God.
(Romm. I, 39). | |||||||
[pagina XV]
| |||||||
Echter - de regeering van Amsterdam bleef, zeker voor een niet gering deel uit eigenbaat, den Koning trouw, welke belangrijke voordeelen de opstand na 1 April 1572 ook in Noord-Holland behaalde. Lumey's kort beleg in 1572 moest dan ook, door gebrek aan medewerking van binnen uit, spoedig worden opgehevenGa naar voetnoot1). Van 1572/3 kan zijn Roemers bekend ‘Adieu-lied’ (Romm. I, 58), indien met de regels: Adieu Haerlem, daermen den Crijch useren,
Adieu Heemste, en dat deur bedwanck
gezinspeeld wordt op het beleg van Haarlem, dat mede door den krachtigen steun der Amsterdamsche regeering slaagde. Van Amsterdam uit heeft Alva daarna het beleg van Alkmaar geleid, hetgeen hem, evenals de vlootonderneming op de Zuiderzee, is mislukt. Nog in hetzelfde jaar 1573 vertrok hij. Ook tijdens Requesens bleef het politieke standpunt der stadsregeering onveranderd, hoewel de welvaart verliep en den opgestanen steden ten beste kwam. Moeilijk werd echter haar positie, toen, na Requesens' dood, eind 1576 de Pacificatie van Gent gesloten werd. Toch duurde het nog tot Febr. 1578 eer in Den Haag de Satisfactie tusschen Amsterdam en de Staten tot stand kwam. Na de Satisfactie volgde 26 Mei 1578 de Alteratie, die in meerderheid Gereformeerden op het kussen bracht. Den 2den Sept. daaraanvolgende had de plundering plaats der Nieuwe Kerk, die tot dien tijd aan den Roomschen eeredienst gewijd was geweest (de andere kerken waren na 26 Mei voor de Gereformeerden opengesteld). In een aardige woordspeling aan | |||||||
[pagina XVI]
| |||||||
zijn vriend Jan van Hout heeft Roemer Visscher in Sept. 1578 met de onmacht der beelden den draak gestoken (Romm. I, 3)Ga naar voetnoot1). Met de openlijke uitoefening van den Katholieken eeredienst is het dan te Amsterdam gedaan, maar aan dit gansche tijdperk vóór 1578 danken wij een heele reeks gedichtjes van Roemer Visscher, waarin hij ons met allerlei Katholieke gedachten en gebruiken in kennis brengt. Zoo bijv. Q. III, 1 (het ‘loncken op zijn lief’ in de kerk)Ga naar voetnoot2); III, 29 (‘'t Vrouwenlof’); III, 34 (‘Maria, die 't kindeken baren sal’); III, 39 (‘de Paep’ = de priester)Ga naar voetnoot3); III, 46 (iemand, die uit de aflaatskist heeft gestolen en nu ‘een heerenstaet voert’)Ga naar voetnoot4); III, 54 (‘de Lampen uytblaesen inde Kerck’); V, 47 (‘wollen gaen als een Claris’); VI, 6 (‘ave Maria’); VI, 10 (ketterij)Ga naar voetnoot5); VI, 35 (het eeren van Sinte Barbar)Ga naar voetnoot6); Brabb. 1614, 192 (het ‘niet willen borgen op Pater Noster’). De dichter zelf, ook al behoort hij niet officieel tot de dan nog heerschende Katholieke Kerk, leeft nog voortdurend in die Katholieke gedachtenwereld, blijkens uitdrukkingen als: zweren bij ‘het heylich cruysGa naar voetnoot7)’, ‘biechten’ en ‘het aflaet verdienen’Ga naar voetnoot8), ‘Sint Job een kaers ontsteecken’Ga naar voetnoot9), ‘gracy’ en ‘benedijst’Ga naar voetnoot10), ‘'t Paesbort cussen inde Kercke’Ga naar voetnoot11). Telkens blijkt bij dit alles, hoe Roemer allerlei misbruiken uit | |||||||
[pagina XVII]
| |||||||
zijn Katholieke omgeving te Amsterdam laakt. Doch ook overdreven antikatholicisme keurt hij ten strengste af. De Preeckers, die haer kettery als Schriftuere dryven (Brabb. 1614, 159) rekent hij tot het ‘schijns-volck’, evenals Oproerighe Predicanten,.....
Disputerende ketters, diet al wel weten (ib. 185),
een toespeling m.i. op het gewelddadig optreden der Gereformeerden in Sept. 1578, waarvan Ter Gouw vooral Dathenus den aanstoker achtGa naar voetnoot1). Men mag onderstellen, dat de nieuwe regeering, die na 1578 optrad, Roemer Visscher is tegengevallen. Wel keerde de welvaart terug en dagteekent van dezen tijd Amsterdams grootheid, maar de nieuwe regenten vormden alras, evenals hun voorgangers, een besloten kring, terwijl de buitenstaanders niet den minsten invloed op het bestuur hadden. Trouwens in 't algemeen geldt dit van alle steden in het vrijgevochten gebied, waar de handeldrijvende regenten thans de macht in handen hadden. Schromelijk misbruik, meestal tot eigen geldelijk voordeel, werd al aanstonds gemaakt van de verwarring, waarin de staatszaken nog verkeerden. Niet onduidelijk zijn Roemers toespelingen op dergelijke wantoestanden in zijn bekend gedicht (Jamm. 8), te recht een voorspel van Vondel's Roskam genoemdGa naar voetnoot2): ....ons eyghen Inwoonders als schelmen speuren,
Het soete Vaderlant an flerden te scheuren: enz.
Een dergelijken baatzuchtige hekelt de dichter in Romm. I, 15 (Aen Arent): stellig iemand, die in 1567 ‘om het geloofGa naar voetnoot3)’ is gevlucht en nu in eer en aanzien is, doch voor wiens godsdienstige overtuiging Roemer niets geeft. Slechts het brandmerk der ‘Ypocrisy’ heeft hij voor hem over. Van denzelfden aard is de vergelijking tusschen ‘Abel’ en ‘Kaïn’ (Q. VII, 30Ga naar voetnoot4): | |||||||
[pagina XVIII]
| |||||||
Abel regeert nu lant luyden en steden,
Abel heeft sich op Moyses stoel ghestelt,
Abel heeft nu recht met gheweldighe reden,
Caim is vernielt, en Abel hout het velt,
Abel heeft Caim met list en ghewelt
Verdreven, verjaecht, verbannen, verstoten,
Sijnse dan met een sop niet overgoten?
Nog dienen hier genoemd eenige versjes, waarvan de tijd van vervaardiging, om redenen buiten Amsterdams geschiedenis, precies of bij benadering kan worden vastgesteld. Zoo is stellig van na 1574 het alleen in den druk van 1612 (ald., Ghen. Boerten III, 110) voorkomende Graf-schrift van Hadrianus Iunius, daar deze in 1574 te Middelburg overleedGa naar voetnoot1). Zeker is van 1578 Q. V, 50: ‘Opt huwelick van W (ijbrand) Appelman, en Griet P(roost)’Ga naar voetnoot2), wellicht van 1580: ‘Op de Bruyloft van Dieuwer en Godefrid’ (Romm. I, 42)Ga naar voetnoot3). Van ± 1586 kan zijn Q. VI, 3: ‘Antwoort op des Heers van Noortwijcks Elegia’; want Douza's:
Ad Romulum Piscarium (Eleg. Lib. II, 35)
komt voor in een ter Leidsche bibliotheek berustende uitgave van 1586 en dateert dus van vóór dit jaar. Vermoedelijk zal Roemers antwoord op deze Elegie spoedig gevolgd zijn, zoo niet reeds vroeger Douza hem zijn lofdicht, eigenhandig geschreven, zal hebben gezonden. Ten slotte moeten Q. III, 34, 57; IV, 35; VI, 33 om hun inhoud van vóór Roemers huwelijk (Maart 1583) dagteekenen. |
|