Uit Roemer Visscher's Brabbeling. Deel 1
(1918)–N. van der Laan– Auteursrecht onbekend
[pagina X]
| |
§ II. De ‘amoureuse’ Roemer Visscher.De belangrijke plaats, door Roemers ‘amoureuse’ gedichten in beslag genomenGa naar voetnoot1), geeft recht en aanleiding aan dit onderdeel van zijn dichterlijk werk een afzonderlijke bladzijde te wijden. Ongetwijfeld geeft de dichter in enkele dezer versjes een aardigen kijk op zijn liefdesavonturen, die hij beleefd moet hebben, vóór hij op 36-jarigen leeftijd in 't huwelijk trad. Zeker is hij een trouw ‘lansknecht’ in het ‘legher van Cupido’ geweest. ‘Ick wetet by mijn selven’, zegt hij: ....soo haest ick een schoon kint had uytvercoren,
Moest ic onder dees standaert als ruyter ryenGa naar voetnoot2).
En bij dit ééne ‘schoon kint’ is het niet gebleven. In het gastvrij hart van Roemer is voor vele meisjes een plaats geweest: D'onghecierde can ick met dencken cierlijck maken,
En de ghepronckte toont datse rijck van goet ‘is,
De bleecke en de blancke doet my vierich haken,
Een hubsch brunetken geeft my in Liefden moet ‘fris,
De blancke schoon, maer 't Bruynken peuluw soet ‘isGa naar voetnoot3).
Het zou ondoenlijk zijn, hier alle erotische gedichten van Roemer Visscher zelfs maar te noemen; daarvoor is hetzelfde thema door hem in te talrijke variaties bezongenGa naar voetnoot4). Een groote | |
[pagina XI]
| |
plaats echter bekleedt in zijn liefdesgedichten de zinnelijkheid, die wel een sterk element in 's dichters amoureusheid geweest zal zijn. Er is ondersteldGa naar voetnoot1), dat daardoor juist vele meisjes wat huiverig van zijn gulheid zullen zijn geweest en hem met een blauwen scheen zullen hebben afgescheeptGa naar voetnoot2). Vandaar zijn talrijke klachten over onbeantwoorde of teleurgestelde liefdeGa naar voetnoot3). Toch kon Roemer zich deze kwetsuren niet te sterk aantrekken; daarvoor had hij het leven te lief. 't Is verloren 't hert legghen, daer een ander de naers leytGa naar voetnoot4),
zoo parodieert hij eigen tegenspoed. En om zich te troosten zal hij ook ‘'t Lof van een blaeuwe scheen’ hebben gedicht, met die aardige regels: ....als ick niet cryghen mach die ick wil,
Soo troost ick my selven en swyghe stil:
denckende datter quader mee wort beschut.
Want een goet Schutter die schiet wel mis:
Een goet Visscher vanght altijt gheen vis.
Doch al geeft de dichter zelf ons het recht tot dezen gedachtengang, daarmee is niet gezegd, dat nu ook al die ‘mingevallen’, waarvan de Brabbeling melding maakt, op gebeurtenissen uit Roemers eigen leven moeten slaan. Het ware stellig onjuist, wanneer men dat wilde volhouden. Dan zou ook Roemer geen dichter hebben moeten zijn. Vooral van zijn amoureuse poëzie immers berust veel op conventioneele uitdrukkingen en motieven, die Roemer Visscher zich ongetwijfeld heeft eigen gemaakt door zijn groote belezenheidGa naar voetnoot5) in de auteurs der Oudheid en der Renaissance, van wie vooral de laatsten, | |
[pagina XII]
| |
evenals trouwens ook in de middeleeuwen bijv. de troubadours en hunne noordelijke, Romaansche en Germaansche navolgers, onuitputtelijk zijn in het verdichten van allerlei liefdesavonturen. Vooral de teleurgestelde liefde speelt daarbij een voorname rol. Het ‘neen’ en het ‘ja’, en in hoeverre dit reden tot wanhoop of hoop geven kan, daarover weiden deze dichters bij voorkeur uit; en het is geen toeval dat men ook bij Ronsard, in diens ‘Cartels’ zoowel ‘contre’ als ‘pour l'Amour’, hetzelfde genre bewerkt vindt als in Roemers ‘Lof van een blaeuwe scheen’ en ‘Lof van de Mutse’. Trouwens dat Roemers werk nog wel in nauwere betrekking staat tot de klassieke en Renaissancepoëzie zal bij een nadere beschouwing van zijn letterkundige werkzaamheid blijken. Hier genoeg om te doen zien, dat het niet aangaat van dergelijke gedichten zonder meer uit te gaan, teneinde Roemers liefdespoëzie als een zuiver beeld van zijn lotgevallen in dezen te beschouwen. |
|