Rederijkersspelen
(1932)–N. van der Laan– Auteursrecht onbekend
[pagina 70]
| |||||||
III
|
1. | Patrija. |
2. | Respublica. |
3. | Lijbertas. |
patrija
Godt verleen u paijs, ghij hooge verheven ‘hier.
respublica
Sijn woort blijve u bij eewigh sonder endt.
lijbertas
Sijnen geest verlichte u int leven ‘fier.
patrija
Godt verleen u paijs, ghij hooge verheven ‘hier.
respublica
5[regelnummer]
Uwe vijanden moeten sijn verdreven ‘schierGa naar voetnoot1)).
lijbertas
In geluck onverandert moet zijn u regiment.
[pagina 71]
patrija
Godt verleen u paijs, ghij hooge verheven ‘hier.
respublica
Sijn woort blijve u bij eewigh sonder endt.
lijbertas
Wel, wie sijt gij, die u dus herwaerts wendt?
10[regelnummer]
Tschijnt u persoon ijet sonderlings wil adverterenGa naar voetnoot1)),
Want gij dunckt mij heel vreemt te zijn.
patrija
Wilt u niet verwonderen van mijn aenschijn.
Out ben ick en nootsaecklijck, wilt dit contemplerenGa naar voetnoot2))
Int begin geschapen vanden Heer der Heeren,
15[regelnummer]
Elck even gedienstich, niemant ick versmae.
respublica
Wel, hoe is uwen naem?
patrija
Ick heete Patrija,
Off tVaderlant, anders soo geseijt.
lijbertas
Dat sijt gij: de gene, die staet in ongenae
Vande hooge goddelijcke majesteijt.
20[regelnummer]
Want niet dan distels en doornen men van u verbeijdt,
Waer toe meucht gij dan dienen?
[pagina 72]
patrija
Hoort nader bescheijt.
Ick salt u seggen, geeft mij audientie:
Eerst verleen ick den mensch een sonderlinge conventieGa naar voetnoot1),
Dat hij hem over mij mach uijtbreeden,
25[regelnummer]
Voor doverval des waters geef ick assistentie,
Hooge steijle rotsen quaet om te betreden.
Oock geeff ick steen en hout tot huijsen en steden,
Daermen hem in beschermt voor krijch en gewelt.
Van mij komt ijser en stael om wapenen te smeden;
30[regelnummer]
Gout en silver om te munten gelt;
Tmetael datmen tot groote bussenGa naar voetnoot2) smelt;
En voorts tprincipaelGa naar voetnoot3) sult gij noch hooren,
Als vlas en kennipGa naar voetnoot4), tsij u vertelt;
Druijven tot wijn en texcellente kooren,
35[regelnummer]
Olij, vleesch, visch, dit meucht gij in mij spoorenGa naar voetnoot5).
Somma, door mij komt alle overvloedicheijt.
Hoe kan hem dan ijemant op mij verstooren?
Want elck gebruijckt om niet mijn goedicheijt.
respublica
Uijt u komt oock veelderhande onspoedicheijtGa naar voetnoot6),
40[regelnummer]
Als vijperenGa naar voetnoot7), baseliskenGa naar voetnoot8), en sulck gebroetsel.
lijbertas
Ja, wapenen en geschut en sulcke verwoedicheijt,
En tgout, dat de gierigen strekt tot geen voetsel.
patrija
Voorwaer, dat geeff ick elck tot boetselGa naar voetnoot9),
[pagina 73]
Om haer selven te helpen ter goeder intentie,
45[regelnummer]
Oock in tijt van noot tot elcx defentie;
Maer die dese misbruijcken die doen groot quaet.
respublica
Ick kant niet begrijpen.
lijbertas
En tis mij te intricaetGa naar voetnoot1).
Mij dunckt, sijn daet ‘en schijnt niet waerachtich.
respublica
Hij beroemt hem als een element krachtich,
50[regelnummer]
Als taerdrijck machtich ‘wie sout gelooven?
patrija
Voorwaer, gij slacht den dooven,
Die tal verkeert verstaen watmen prononceert,
Of tverstant moet in u sijn gefaeljeertGa naar voetnoot2).
Nu, ick sal voort seggen en int klaer ontdecken:
55[regelnummer]
Nademael dat Godt hadde geordonneert,
Dat elck mensche zijn saet soude verwecken,
Soo heeft sich de menscheijt geplant tallen plecken.
Inde eerste werelt, doen de deucht was onbesneenGa naar voetnoot3),
Alle tgoet sachmen geheel daer toe strecken;
60[regelnummer]
De menschen int minste malcander niet misdeen;
Nijdicheijt, eijgenbaet stonden subject de reen.
Maer naer dat bedroch door practijckGa naar voetnoot4) was geboren,
Soo sachmen stracx de getrouwicheijt vertreen,
Dies menichte der sonden hen oock lieten hooren,
65[regelnummer]
Waer door liefde terstont ging verloren,
Door tgewelt die tal tot eijgenGa naar voetnoot5)) bracht door tijrannij.
[pagina 74]
Hierom donnooseleGa naar voetnoot1)) plaets mosten besporenGa naar voetnoot2)),
Tot versekertheijt om tontgaen haer partijGa naar voetnoot3)),
Die allengs door goe wetten haer saeck soo brachten bij,
70[regelnummer]
Datse veel steden overal hebben konnen fonderen;
Hier namen sij tgebercht, daer de zee op een zij,
Daer sachmense bosschen en rivieren passeren,
Om soo tontwijcken tfortselijckGa naar voetnoot4) regeeren,
En om te schouwenGa naar voetnoot5)) sulcken slavernie en bant.
75[regelnummer]
Hier in liet ickse over mij multipliceeren,
Gevende haer voedsel veel en abondant.
lijbertas
Dese reden soude ick verstaen bijkantGa naar voetnoot6)),
Maer ick twijffele noch aen veel saecken.
respublica
Nu opent ons voort u materie elegant,
80[regelnummer]
Waer in gij den onnooselen oijt quaemt te baeten?
patrija
Soo wil icker onder vele weijnich aenvatenGa naar voetnoot7).
Wat weer konde Leonidas den Lacedemonier bieden,
En had hij niet gestreden door de enge straten
Uijt Thermophilis, daer hij Xerxes dede vlieden?
85[regelnummer]
Themistocles victorie hadde noijt konnen geschieden,
En hadden de twee enge stroomen gedaen
Als Arthemisis en SalamisGa naar voetnoot8) na Herodotis bedieden,
Want de menicht der vijanden hadse anders omvaenGa naar voetnoot9).
Hoe soude Fabius tegen Hannibal hebben konnen slaen,
90[regelnummer]
Sonder tgebercht, wilt Lijvius en Josephum lesen.
Niettemin al dese wil ick overslaenGa naar voetnoot10).
En waeren de Hollanders oock niet in vreesenGa naar voetnoot11),
[pagina 75]
Sonder dat mijn stroomen over tlant waeren geresen?
Want veel te swack voorwaer was haer armadeGa naar voetnoot1).
95[regelnummer]
Dies ick als nootsakelijck moet sijn gepresen,
Om dat ick haer vrij maeckte door Godts genade,
Oock haer altijt noch bijstae vroech en spade,
Om dat haer partij haer met onrecht wil krencken.
lijbertas
U propoostGa naar voetnoot2) is goet, na ick kan dencken;
100[regelnummer]
Ick haddet metten eersten soo wel niet overleijt,
Maer den mensch, die gij verleent vrijheijt,
Dese moeten tgebruijck metter hant beschermen.
respublica
Dat bleeck binnen Romen, doen tdaer was ocharmen,
Door de vierige en vergifte spelonck,
105[regelnummer]
Daer Marcus CurtiusGa naar voetnoot3) om u te verlossen in spronck,
Een daet waerdich te wesen uijtgesondertGa naar voetnoot4)).
patrija
Noijt en seijde ick anders, sijt niet verwondert,
Dan dat ick den mensche nootsakelijck sij.
Ick mach wel sonder hem, maer hij niet sonder mij.
110[regelnummer]
Daer om moet mij elck voorstaen, geeft mij credentie,
Wederstaende mijnen vijant off partij
Door kracht van wijsheijt en eloquentie.
Hierom LacenasGa naar voetnoot5), wiens soon bleeff in slants defentie,
Hoorende van sijn doot, sprack sonder vreesen:
115[regelnummer]
Daerom heb ick hem opgevoedt met diligentie,
Om dat hij voor tvaderlant ten besten soude wesen.
[pagina 76]
respublica
Mij dunckt, gij sijt waert te zijn gepresen,
Dies thert is geresen ‘waer dat ick ga.
patrija
Hoe sijt gij genaemt?
respublica
Ick heet Respublica,
120[regelnummer]
Off anders geseijt het Gemeen Welvaeren,
Die oijtGa naar voetnoot1) tegenstont, die u wilden beswaeren,
Dies ick oock bij dese heeren wesen moet.
lijbertas
Respublica? Ja, soo blijft gij ongegroetGa naar voetnoot2).
Sij bleven bedrogen, die u oijt gelooffden.
125[regelnummer]
O verwarde zeebaeren! o dier met veel hoofden!
Die, als Cicero seijt, weerstaet recht en Justitie.
respublica
Neen, ick en ben niet van sulcken conditie,
Want sulcke vitieGa naar voetnoot3) ‘ick noijt ging plegen.
patrija
En waert gij den goeden CamillusGa naar voetnoot4) niet tegen,
130[regelnummer]
Die in alle wegen ‘u bescherming heeft gesocht?
Gelijck oock Scijpio, die gij vals bedochtGa naar voetnoot5)
Uijt Roma hebt gebannen en versonnenGa naar voetnoot6);
Nochtans hadden sij veel vijanden verwonnen.
Cato CensorinusGa naar voetnoot7), tdient hier oock verspreijt,
[pagina 77]
135[regelnummer]
Hebt gij het BurgermeesterschapGa naar voetnoot1) ontseijt,
Hoewel sijn Digniteijt ‘meer hadde verdient.
lijbertas
Paulus AemiliusGa naar voetnoot2), al was hij u vrient,
Een man waerdich te worden verheven,
Wat voordeel hebt gij hem daer voor gegeven,
140[regelnummer]
Doen hij tot u proffijt brocht soo veel gelts getast,
Dat gij van alle u schulden waert ontlastGa naar voetnoot3)?
En LuciusGa naar voetnoot4), die de stadt van Corinthen spolieerde,
Die u al den buijt gaff en selfs niet en begeerde,
Aen dien hebt gij doen blijcken een droevigh endt.
respublica
145[regelnummer]
Ick sie wel, mijn conditien sijn u heel onbekent;
Gij blameert mij als de onbescheijdenGa naar voetnoot5).
lijbertas
Wel, hoe soo?
respublica
Gemeen Welvaert, hoe kanmen schoonder bereijen?
Voor mij alle boosheijt int gemeen duijckt,
Door Iustitia, als die wel wert gebruijckt,
150[regelnummer]
Die ick fondere in alle quartieren,
Door oprechte overheijt en goede manieren,
Met goeden raet ongeveijnst, sonder practijck,
Waer door tgemeen floreert algelijck.
Mijn weldaet en waer niet wel om sommenGa naar voetnoot6).
155[regelnummer]
Voor mijn beschermers stelde ick hooge colommen
Met verheven beelden, die remonstreerdenGa naar voetnoot7)
De eijgenschap haers daets, als de gelaudeerde,
[pagina 78]
Die als helden over mijn vijanden kregen victorie;
Voorts in koperen tafelen geschreven tot eewige memorie,
160[regelnummer]
Waer van Callimachus en AphidiusGa naar voetnoot1) onversaecht
Met Melthiades tleven hebben gewaecht.
Wat dunckt u, en ist haer niet wel vergouwenGa naar voetnoot2))?
lijbertas
Ick en kan dat voor geen vergeldinge houwen.
Gij prijst haer, als gij deet Tijberius GrachusGa naar voetnoot3) groot,
165[regelnummer]
Die gij eerdet, en hebt beijde sijn sonen gedoot;
Alsulcken eere soude ick wel mogen derven.
patrija
Hoe veel hebt gijder in u oploopen doen sterven,
Die van u eijschten eenich juweel off gelt
Ten behoeve van tvaderlant door noot gequelt?
respublica
170[regelnummer]
OntbeijtGa naar voetnoot4), en weest dus doch niet ontstelt,
En ondersoeckt u selfs off gij oock sijt sorchvuldich,
Want elck is van rechts wegen in dit leven schuldich,
Dat hij door verdienst twelvaeren soo sal drijven,
Dat het onbeschadicht op sijn nakomers mach blijven
175[regelnummer]
Met trou en vromicheijt, tot eendracht streckende,
Niet door seditie oproer verweckende,
Maer in alle gerustheijt den vrede te meenen,
Gelijck CallistratusGa naar voetnoot5) gebannen uijt Athenen,
En RutiliusGa naar voetnoot6) uijt Romen: nochtans onverdient,
180[regelnummer]
Niet willende dese om vijant off vrient
[pagina 79]
Haer vaderlant beschaden door twistige erreuren,
Maer hadden liever haer ballingschap te betreuren,
Dan trepublijcq te brengen inde minste miserie.
patrija
Nu, vervolght doch voort u goede materie,
185[regelnummer]
Twaer quaet, dat de selve bleeff verstomt.
respublica
Daermen mij bemint, alle ding ten besten komt.
Dan ick beken, men moet mij wel regeeren,
Niet te strange, maer sachtelijck gouverneeren,
Volgende Platoos leere ‘in dees twee dingen:
190[regelnummer]
Eerst dat sij tgemeen gelt bewaren sonderlingenGa naar voetnoot1),
Al soude haer eijgen goet daerom verharenGa naar voetnoot2),
Voort tweede moeten sij het een deel soo bewaeren,
Dat het ander deel daer door niet wert verquist,
Want hier om was oijtGa naar voetnoot3) den meesten twist,
195[regelnummer]
Soomen tot Roma en Athenen heeft bespoort.
Voort dat elck regent na Lucius PisoGa naar voetnoot4) hoort,
Die trepublijcque met een wet heeft gerieft,
Reeckeninge te eijschen alst haer belieft
Vande gene die de gemeene penningen handelen,
200[regelnummer]
Om soo tondersoecken off sij rechtvaerdigh wandelen.
Daermen sulcx onderhout salt aen mij niet ontbreken.
lijbertas
Noch en hoor ick u van geen geven spreken,
Gelijck men hoort, dat het Patrija doet.
respublica
Hoort toe, ick salt u voort maken vroetGa naar voetnoot5):
[pagina 80]
205[regelnummer]
En presenteeren wij niet onse lichamen,
Eerst inden veltslach bij Marathon bij namen,
Soo dat de Persianen meenden wij waeren ontsinnichGa naar voetnoot1)?
In Thermophilis waren wij ons oock onderwinnichGa naar voetnoot2)
Met Leonidas te laten tleven.
210[regelnummer]
Gedenckt oock, wat LuciusGa naar voetnoot3) heeft bedreven,
Als hij seijde: elck geve na sijn vermogen;
Waer in hij hem een voorganger ging togenGa naar voetnoot4),
Met meer andere machtige en rijcke.
Daer gaven wij soo veel, noijt diergelijcke,
215[regelnummer]
Datment seer qualijcken konde opschrijven.
Hoewel Patria de stroomen dede drijven
Over Hollant door storm en tempeest,
Wat waer dat in hem selven geweest
Sonder trepublijc der Hollanders en Seeuwen,
220[regelnummer]
Die den vijant verdreven vechtende als leeuwen,
Boven alle gifte en contributie bepereltGa naar voetnoot5)?
Sulcx dat mijn giften sijn bekent de heele werelt.
Denckt bij u selven, ben ick niet nootsaecklijck?
patrija
Ick beken, dat waer is.
respublica
Maer gij, die dus gemaecklijckGa naar voetnoot6)
225[regelnummer]
Sijt gekleet, wie sijt gij, die mij vlus soo hart was?
lijbertas
Ick ben geheeten van outs Lijbertas,
Off anders vrijheijt, dies mij ontfanght,
Daer veel menschen oijt na hebben verlanght,
Die ick noijt en wilde ter hant staenGa naar voetnoot7).
[pagina 81]
patrija
230[regelnummer]
Geen meerder quaet kan over een lant gaen,
Dan daer de vrijheijt heel wert verworven.
De vrijheijt heeft het doch overal bedorven,
Want hoewel de Gallen, Hunnen en Epiroten
En meer andere Roomen hebben bestotenGa naar voetnoot1),
235[regelnummer]
Noijt konden sij haer krencken, een groot wonder.
Maer door haer eijgen vrijheijt is sij gekomen tonder.
Dus gaet het qualijck, daer gij hout de statieGa naar voetnoot2).
respublica
Trogus PompeusGa naar voetnoot3) seijt, dat eens de natie
Van Bactra werde geschoncken de vrijheijt
240[regelnummer]
Vande Romeijnen, maer hebben de selve ontseijtGa naar voetnoot4),
Seggen: tis beter, dat wij in uwen dienst volherden
Dan vrij sijn, en daer na dobbel slaven werden.
Want geen meerder quaet dan daert al vrij ‘is.
lijbertas
Mij dunckt, dat elck van u mijn partij ‘is,
245[regelnummer]
Nochtans sietmen elck vlijtich na mij loopen.
Hoord ick Patria flus in sijn reden niet nopenGa naar voetnoot5),
Dat hij verleende bosschen, bergen en rivieren,
Hier enge kluijsen, daer donckere duwierenGa naar voetnoot6),
Om dat elck int sijne de vrijheijt sou behouwen,
250[regelnummer]
En met lijff en goet die beschermen souwen,
Soo lange sij daer in constant ‘bleven?
patrija
Dat seg ick niet, om dat elck sou sonder bant ‘leven,
Maer om dat elck tsijn sou besitten binnen en buijten,
[pagina 82]
In alle gehoorsaemheijt onder sulcke statuijten,
255[regelnummer]
Als wijsen raet sou ordonneren voor trepublijck.
respublica
Heeft vrijheijt niet geschent tLacedemonsche rijck,
Twelck goet was, eer daer de giericheijt regeerde?
Maer soo haest tgemeen tot propriaGa naar voetnoot1) begeerde,
En doude politieGa naar voetnoot2) quam tot infractieGa naar voetnoot3),
260[regelnummer]
Soo volchde terstont tquaet nieu met exactieGa naar voetnoot4),
Dies hem elck een met rijckdom ging omgordenGa naar voetnoot5),
Waer door sulckGa naar voetnoot6) rijcke stracx barbarisGa naar voetnoot7)) is geworden,
En dat al door vrijheijt, die daer had tregiment.
patrija
Door de vrijheijt was Augustus soo geschent,
265[regelnummer]
Dat hij Ovidius in Ponto heeft versonnenGa naar voetnoot8);
Oock Sulla was van u mede soo verwonnen,
Dat hij ArminiumGa naar voetnoot9) uijtbande bloot;
En Domitius Nero heeft Senecam gedoot;
Marius Sisiphum SereniamGa naar voetnoot10) verjaechde.
respublica
270[regelnummer]
Julius Caesar trijck oock grootlijcs plaechde,
Maeckte hem selfs keijser sonder wille des raets,
Waer door binnen Roomen quam soo veel quaets,
Dat deendracht des rijcx om laechis getogen,
Doude vrede vernielt, de twaelf tafelen gescheurt,
275[regelnummer]
De welsprekende Cijcero heeftet oock betreurt.
Dit quam al door u met groot verkleijnenGa naar voetnoot11).
[pagina 83]
patrija
Door u Sijlla. vergoot tbloet der Romeijnen,
Dat mer door ging van deen poort tot dander;
Door de vrijheijt volcht de boosheijt malcanderGa naar voetnoot1).
280[regelnummer]
Gij sijt te schouwenGa naar voetnoot2) als het meeste verdriet.
lijbertas
Neen, ick en ben sulcke onbetoomde vrijheijt niet,
Die gemeenlijck spruijt uijt onbeleefde daet,
Waer uijt dat dan rijsen tweedracht en haet,
En soo allenskens twist met ongemakeGa naar voetnoot3),
285[regelnummer]
Waer van gij republica sijt doorsake.
respublica
Uijt de vrijheijt en quam noijt veel profijts,
Maer wel tijrannij om trepublijc te verkorten,
Want de gene daer gij u bloet voor sout storten,
Diens bloet stort gij sells als een verwurger.
patrija
290[regelnummer]
Men behoeft geen burger, die meer behoeft als een burger,
Nochtans overtreet gijt al met groot onrusten.
lijbertas
Niemant is vrij, die daer dient sijn eijgen lusten,
Noch geen rijcke en sal nimmermeer bedienGa naar voetnoot4),
Die over haer selven niet en konnen gebien.
295[regelnummer]
Wie mij ontfangt, heeft een kostelijcke gave,
Off anders blijft gij des boosheijts slave,
Soo in vele daden oijt is bevonden.
Maer, Republijcka, hoord ick u niet vermondenGa naar voetnoot5),
[pagina 84]
Hoe gij u leven met Melthiades hebt geavontuijrt?
300[regelnummer]
Waer door Callimachus en AphideusGa naar voetnoot1) ongetruijrtGa naar voetnoot2)
Opgerecht sijn, soo gij segt, veel calommenGa naar voetnoot3),
Wast niet om datmense vrije Atheniensers sou nommenGa naar voetnoot4)?
Voorts de heerlijcke daet van Leonides,
Oock den grooten scheepstrijt van Themistocles,
305[regelnummer]
Doen hij wijff en kint inde schepen dede vluchten,
Was niet al om mij haer roepen en suchten?
Men most mij eerst door veel bloets verwerven.
respublica
Tis waer: Liever willen wij altsamen sterven,
Dan wij sulcke vrijheijt wilden abandonneren.
lijbertas
310[regelnummer]
Ick hoor wel, wij sullen noch accorderen.
Maer laet mij eerst een weijnich seggen,
En van veel tijrannen maer een uijtleggen,
Als van PerianderGa naar voetnoot5), die veel edel kinderen deed ontmannen,
En sijn sone dede hij uijt Corinten bannen,
315[regelnummer]
Liet daerenboven verbiedende weten,
Dat niemant hem en gave drincken noch eten.
Oock hadde hij sijn eijgen wijff doen dooden;
Heeft oock al de vrouwen van Corinten ontboden
Al haer kleeren uijt te trecken thaerder schanden,
320[regelnummer]
Die hij terstont opentlijck dede verbranden,
En hondert andere, soomen bij PlutarchumGa naar voetnoot6) mach lesen.
Ick laet oock de seven SiciliaenscheGa naar voetnoot7) in haer wesen.
[pagina 85]
Maer hoort, wat Sosicles der Corintier ambassaet
Orreerde inden vollen Lacedemonischen raet,
325[regelnummer]
Want sij Periander weder wilden insetten,
En als sij met goeden raet daer op gingen letten,
Soo sprack Sosicles: Wilt gij ons weer tijranniseren,
Soo geeft u selven eerst ondert streng begeeren
Van een tijran en wilt sulcx verdragen leeren;
330[regelnummer]
Welcke reden die vanden raet soo overleijden,
Dat sij Periander trijck en alle hulp ontseijden.
Och waer int vaderlant elck soo gesint met mij!
patrija
Ick weet u conditie van herten blij;
Van veel wert gij begeert, maer van weinich onderhouwen.
respublica
335[regelnummer]
Geen vijant, hoe groot, mach eenich lant benouwen,
Daer niet en wert gebruijckt dongetoomde vrijheijt.
patrija
Hierom Plato tot die van Athenen vrij seijt,
Dat men meer wijsheijt heeft van doen
Om de vrijheijt te bewaeren avont en noen,
340[regelnummer]
Dan sterckheijt en macht om haer te verkrijgen.
lijbertas
OntbeijtGa naar voetnoot1), en wilt noch een weijnich swijgen,
En met voordacht wilt op mijn reden letten.
Ick vrijheijt ben oock onder de wetten,
Soo Cicero tot die van Roomen dat spelt:Ga naar voetnoot2)
345[regelnummer]
Hoewel gij vrij en ander luijden heer sijt gestelt,
Nochtans moet gij de vrijheijt in stilheijt gehoorsamen.
[pagina 86]
Hier vooren heb ick geseijt, wat de vrije betamenGa naar voetnoot1),
En wat tijrannie is, kondij daer uijt wel lettenGa naar voetnoot2).
Dus heb ick vrijheijt oock mijn vrije wetten,
350[regelnummer]
Want waer geen wet is, daer is oock geen heer,
Daer en is oock geen Godt noch godlijcke leer,
Daerom moetmen mij houden in groote reverentie,
OnvermindertGa naar voetnoot3) Godt, trecht, en de conscientie,
Maer weijnighe zijnder dese boosheijt afgestorven,
355[regelnummer]
MitsGa naar voetnoot4) quade wille, diet al heeft bedorven.
Hier mede overslaendeGa naar voetnoot5) alle oude geschiedenissen,
Hoort Patria, was flus niet uw bediedenisse,
Hoe Godt zijn waterstroomen wijt uijt spreijde?
O gij Respublica, wast oock niet dat gij zeijde
360[regelnummer]
Vande vroomheijt der Zeeuwen en Hollander?
Hoe kloeckelijck dat bij stont deen den ander,
En alsoo den vijant uijt haer erf verjaegden,
Wast niet al om mij dattet haer behaeghde,
Dat zij lijff en leven daer omme lieten?
365[regelnummer]
Zonder dat zij haer noch laten verdrieten,
Maer totten lesten mij noch sullen beschermen:
Niet datse heel vrij als onbetemden willen swermen,
Maer thaere vrijelijck besitten, na vrijheijts aert,
Om tgeen haere voorouders hebben gespaert
370[regelnummer]
Haer kinderen naer te laten ongemolesteertGa naar voetnoot6).
Dese vrijheijt wert hier door mij gefigureertGa naar voetnoot7):
Die anders van mij spreeckt, ick segge daer toe neen.
respublica
Ick lijGa naar voetnoot8), dat het waer is.
patrija
Wij behooren alle drie bij een,
Ondancks haer, die voor ons fenijn bereijen.
[pagina 87]
lijbertas
375[regelnummer]
Voorseker, uijt dit lant vrij niet en scheijen,
Want door goet recht zijn wij hier geplant.
respublica
De getrouwe herten hebben ons gebracht int lant,
Door dautoriteijt van overheijt en magistraten.
patrija
En bijsonder door u hoocheijt uijtermaten,
380[regelnummer]
Die voor ons hebt gedaen zoo menigen tocht.
lijbertas
Ghij hebt mij oock tot mijn oude fleur gebrocht,
De tijrannie verjaeght vol van blamatie.
respublica
Dies nu ophouden alle confiscatiën,
Met al tmoorden door der Inquisiteuren raet.
patrija
385[regelnummer]
Wij zijn bevrijt van menich ellendich quaet,
Dies wij u prijsen met alderGa naar voetnoot1) vromen.
respublica
Wel, segt mij, waerom zijt ghij hier gecomen,
Bij dees edele heeren hoogh geacht?
patrija
Ick hebbe een letter mede gebracht
390[regelnummer]
Voor dese heeren seer edel van geeste.
[pagina 88]
respublica
Met een letter kome ick oock ter feeste,
Die ick dese heeren begeere te schencken.
lijbertas
En tmijn is oock een letter, na ick kan dencken,
Siet daer, noijt vremder sake bedreven.
patrija
395[regelnummer]
Wel nu, laetse ons dese heeren geven,
En siet watse spellen, tis mijn begeer.
respublica
Wat spellen sij?
lijbertas
Sij spellen: e.e.r.,
Aen elcke zijde, hoe dattet staet.
patrija
Mijn dunckt, dit woort is RetrograedGa naar voetnoot1),
400[regelnummer]
Te recht hoort haer eere in abondantie,
Want het waert zijn haer elegantien,
Door tvolbrengen van haer hooge offitien.
lijbertas
Die van Corinten schoncken sonder petitie
Alexander voor deze haer Burger-recht,
405[regelnummer]
Hoewel them scheen te wesen een daet seer slechtGa naar voetnoot2),
[pagina 89]
Maer als zij seijden tselve niemant thebben geschoncken
Dan Hercules en hem, soo dede tontfoncken
Zijn hert in vreuchden heel boven schrevenGa naar voetnoot1).
Noch meerder eer wert u van ons gegeven,
410[regelnummer]
Want, edele heere, ghij sulcx waerdich zijt.
lijbertas Ga naar voetnoot2)
Die, als Augustus, in u doen volhaerdich zijt,
Die Furnium schonck zijnen gecondemneerden vader,
Waer deur hij tleven behielt, als drucx ontladerGa naar voetnoot3);
Dies Furnius sprack: keijser, ick blijf gebreeckelijck,
415[regelnummer]
Want deer, die ick u wensch is onuijtspreeckelijck;
Wat gifte ick u gaef, zij is wel te kleijneGa naar voetnoot4).
Zulcke eere wenschen wij u int gemeijne,
Voor de weldaden bij u aen ons betoont.
patrija
Al wiert MariusGa naar voetnoot5) Agrippa met deerencroon gecroont,
420[regelnummer]
Zijn eere was bij deze eer niet te gelijcken.
lijbertas
Soo en doet die oock van DeciusGa naar voetnoot6).
respublica
RegulusGa naar voetnoot7) moet wijcken,
Met al die drepublijcke ‘van Romen oijt voorstonden.
[pagina 90]
lijbertas
EpaminondasGa naar voetnoot1) moet stilstaen.
respublica
Ja Homerus vermonden,
Die Achillem prijs jonde ‘boven Hectors vroomheijt,
425[regelnummer]
Diomedes en Ajax...
respublica Ga naar voetnoot2)
Dit als in droom leijtGa naar voetnoot3);
Deze Ere de bloomGa naar voetnoot4) heijt ‘boven alle Grieckse daden.
patrija
Aristoteles en Socrates
lijbertas
Hoe wijs van raden,
Uwe Ed. genade ‘gaetse veer te boven.
respublica
Ja, zijn voorsienicheijt
lijbertas
Moet men meer als dUlijsses loven,
430[regelnummer]
Zoo dat beproeft hebben haer vijanden.
respublica
Sij zijn als den tweeden Josua,
[pagina 91]
lijbertas
Die de beloofde landen
Nam uijt de handen ‘der Cananeen.
respublica
Sij zijn als den tweeden Sampson.
lijbertas
Dies wij spelende tot haer treen
Als de maeghden deen ‘in Davidts dagen.
respublica
435[regelnummer]
Als hij binnen Jerusalem quam en had verslagen
Goliath, die quam plagen ‘de Israelijten.
patrija
Wat eere men dees dede is niet waert twee mijtenGa naar voetnoot1).
lijbertas
Al sout ijemant spijten ‘tegen deer, die wij toonen.
patrija
Want dit geschiede door particuliere persoonen,
440[regelnummer]
Maer die wij met eer loonen ‘is al verder bekant.
lijbertas
Als door de Vrijheijt selfs
patrija
En door het Vaderlant.
Geen gift soo groot om bij dees gift te gelijcken,
[pagina 92]
respublica
Noch te compareren, want ick respublijcque,
Als autentijckeGa naar voetnoot1) ‘met dander u geve eere.
445[regelnummer]
Hier mede uwen oorlof, vermogende heere,
Neemt in danck ons onkonstich verclaerenGa naar voetnoot2),
U vroomheijt heeft het verdient telcken keere.
Hier mede uwen oorlof, vermogende heere.
Wij wenschen dat deere ‘daglijcx in u vermeere,
450[regelnummer]
Tot uwen grooten lof en tvaderlants welvaren.
Hier mede uwen oorlof, vermogende heere,
Neemt in danck ons onkonstich verclaren,
Wilt dees eer met genuchten eewich bewaeren.
Godt kent thert.
finis.
- voetnoot1)
- weldra.
- voetnoot1)
- onderrichten.
- voetnoot2)
- in aanmerking nemen.
- voetnoot1)
- toestemming; wel verward met concessie.
- voetnoot2)
- kanonnen.
- voetnoot3)
- het belangrijkste.
- voetnoot4)
- hennep.
- voetnoot5)
- zoeken.
- voetnoot6)
- rampspoed.
- voetnoot7)
- adders.
- voetnoot8)
- een soort adders, vooral in N.-Afrika, die, volgens het volksgeloof, zelfs door hun adem of blik konden dooden.
- voetnoot9)
- middel.
- voetnoot1)
- ingewikkeld.
- voetnoot2)
- tekortgeschoten.
- voetnoot3)
- onbeperkt.
- voetnoot4)
- vgl. Cr. O., 51.
- voetnoot5)
- lijfeigen(schap).
- voetnoot1)
- onschuldigen.
- voetnoot2)
- trachten te vinden.
- voetnoot3)
- tegenpartij, vijand.
- voetnoot4)
- gewelddadig.
- voetnoot5)
- schuwen.
- voetnoot6)
- bijna.
- voetnoot7)
- ter hand nemen, behandelen.
- voetnoot8)
- zeeslagen bij Artemisium en Salamis (480 v. Chr.), Herod. VIII.
- voetnoot9)
- omsingeld.
- voetnoot10)
- ter zijde laten.
- voetnoot11)
- gevaren: vgl. V.T., 184.
- voetnoot1)
- vloot.
- voetnoot2)
- uiteenzetting.
- voetnoot3)
- M. Curtius zou, 362 v. Chr., op het Forum te Rome in een kloof,waarschijnlijk door aardbeving ontstaan, gesprongen zijn, om, overeenkomstig het orakel, den toorn der goden te stillen, waarna de kloof ook inderdaad gesloten werd.
- voetnoot4)
- (afzonderlijk) vermeld.
- voetnoot5)
- lees:een Lacaena, een Spartaansche vrouw; vgl. Plutarchus, Moral. I, 298 (ed. 1868 Parijs): Θάπτουσά τιζ τὸν υἱὸν, ὡϛ γρ άδιον εὐτελὲϚ προσελϑὸν αὐτῆ. Ὦ γύναι τᾶϛ τύχαϛ, εἶπε. Νὴ τὼ Σιὼ τᾶϛ ϰαλᾶϛ γε, ἔφη. οὗ γὰρ αὐτླྀν ἕνεϰεν ἔτεϰον, ἵνα ὑπὲρ τᾶϛ Σπάρταϛ ἀποϑάϛη, τοῦτό μοι συνέβη.
- voetnoot1)
- altijd.
- voetnoot2)
- nl. door mij, dus: ik wil u niet groeten (als blijk van vijandelijke gezindheid; vgl. mnl. sonder groete).
- voetnoot3)
- misslag (lat. Vitium).
- voetnoot4)
- M. Furius Camillus, die, hoewel later nog herhaaldelijk dictator, ondanks zijn verdiensten (394v. Chr.) verbannen werd.
- voetnoot5)
- gezind.
- voetnoot6)
- verzonden.
- voetnoot7)
- lees: Censorius.
- voetnoot1)
- consulaat; maar Cato was consul in 195 v. Chr.
- voetnoot2)
- L. Aemilius Paulus (Macedonicus).
- voetnoot3)
- na den slag bij Pydna, 168 v. Chr. tegen den Macedonischen koning Perseus.
- voetnoot4)
- L. Mummius (Achaïcus), 146 v. Chr.
- voetnoot5)
- onverstandige; als de -, onverstandiglijk (vgl. mnl.).
- voetnoot6)
- opnoemen.
- voetnoot7)
- vertoonden.
- voetnoot1)
- lees: Callimachus Aphidnaeus (= uit Aphidnae); deze nam deel aan den slag bij Marathon(490 v. Chr.), dien Miltiades won.
- voetnoot2)
- vergolden; vgl. gegouwen (Bredero, KI. v.d. Koe, 550).
- voetnoot3)
- Tib. Sempronius Gracchus, vader van de bekende Gracchi, consul in 177 en 163 v. Chr.
- voetnoot4)
- wacht!
- voetnoot5)
- beroemd Atheensch redenaar, ook als strateeg bekend (377 en 373 v. Chr.), later na oneenigheid met zijn medeburgers verbannen.
- voetnoot6)
- P. Rutilius Rufus, om zijn streng beheer der provincie Asia door de pachters aangeklaagd, en verbannen (92 v. Chr.).
- voetnoot1)
- afzonderlijk.
- voetnoot2)
- verdwijnen.
- voetnoot3)
- vanouds.
- voetnoot4)
- L. Calpurnius Piso (Frugi), consul in 133 v. Chr., bekend om zijn instellen van een quaestio perpetua de repetundis (lex Calpurnia) tijdens zijn volkstribunaat (149 v. Chr.).
- voetnoot5)
- uitleggen.
- voetnoot1)
- ontzind.
- voetnoot2)
- = indic.: onderwonden wij ons, namen wij het op ons.
- voetnoot3)
- vgl. r. 196.
- voetnoot4)
- toonen
- voetnoot5)
- toegerust (met voortreffelijke eigenschappen).
- voetnoot6)
- keurig.
- voetnoot7)
- helpen.
- voetnoot1)
- bestookt.
- voetnoot2)
- regeert; vgl. Everaert XIII, 538.
- voetnoot3)
- Pompeius Trogus, van Gallische afkomst, tijdgenoot van Livius, schreef een groot historisch werk, Historiae Philippicae, in 44 boeken.
- voetnoot4)
- geweigerd.
- voetnoot5)
- bespreken.
- voetnoot6)
- spelonken.
- voetnoot1)
- eigendom.
- voetnoot2)
- bestuursinrichting.
- voetnoot3)
- verbreking.
- voetnoot4)
- afpersing.
- voetnoot5)
- toerusten.
- voetnoot6)
- menig; vgl. V.T., 315.
- voetnoot7)
- lees: barbarisch? (= barbaarsch).
- voetnoot8)
- vgl. r. 132.
- voetnoot9)
- lees: Marium? Marius is in 88 v. Chr. door Sulla verbannen. Misschien heeft de naam van zijn vaderstad Arpinum hier op een of andere wijze invloed gehad; want r. 269 wordt de juiste naam gebruikt.
- voetnoot11)
- minachting (voor de rechten der burgers).
- voetnoot1)
- volgt de eene boosheid op de andere.
- voetnoot2)
- vgl. r. 74.
- voetnoot3)
- schade.
- voetnoot4)
- gedijen.
- voetnoot5)
- vgl. V.T., 154.
- voetnoot1)
- vgl. r. 160.
- voetnoot2)
- zonder (om hen) te treuren? Of meer een rijmlap?
- voetnoot3)
- = colommen; vgl. r. 155.
- voetnoot4)
- noemen.
- voetnoot5)
- tiran van Corinthe (627-586/5 v. Chr.), omtrent wiens regeering allerlei overleveringen bestaan.
- voetnoot6)
- Plutarchus (Moral. II, 1351) zinspeelt terloops op het verbranden der vrouwenkleeren en vermeldt verder (ib. 1047/8) alleen het verhaal der - voorgenomen - ontmanning en dat van Sosicles (r. 323 vlgg.), met verwijzing naar Herodotus, die ook alle andere meedeelt (zie ald. III, 48 vlgg.; V, 92/3).
- voetnoot7)
- nl. tirannen.
- voetnoot1)
- vgl. r. 170.
- voetnoot2)
- uitlegt.
- voetnoot1)
- = betaamt; vgl. Ned. Wdb. II, 2204?
- voetnoot2)
- opmerken.
- voetnoot3)
- daargelaten.
- voetnoot4)
- door.
- voetnoot5)
- vgl. r. 91.
- voetnoot6)
- ongerept.
- voetnoot7)
- zinnebeeldig voorgesteld.
- voetnoot8)
- beken.
- voetnoot1)
- alle.
- voetnoot1)
- men kan het - als ere gespeld (vgl. r. 426) - ook van achteren naar voren lezen.
- voetnoot2)
- onbeduidend.
- voetnoot1)
- mv.; vgl. Mnl. Wdb. VII, 755.
- voetnoot2)
- lees: Respublica.
- voetnoot3)
- verlosser; vgl. Gentsche Spelen v. Sinne, 33: .... dezen gheest is altijts sdrucs ontladere.
- voetnoot4)
- Seneca, De Beneficiis II, 25.
- voetnoot5)
- lees: Marcus. M. Vipsanius Agrippa ontving voor zijn diensten aan Octavianus de corona rostrata of navalis.
- voetnoot6)
- P. Decius Mus, redde, 343 v. Chr., het Rom. leger uit de insluiting der Samnieten, waarvoor hij een rijke belooning en hooge eerbewijzen ontving.
- voetnoot7)
- M. Atilius Regulus, 255 v. Chr. door de Carthagers gevangen genomen en volgens de overlevering, op gruwzame wijze door hen ter dood gebracht, na te Rome den vrede met hen ontraden te hebben.
- voetnoot1)
- aanvoerder der Thebanen in hun overwinningen bij Leuctra en Mantinea (371 en 362 v. Chr.).
- voetnoot2)
- lees: Lijbertas.
- voetnoot3)
- dit beteekent niets; vgl. mnl. dats droom.
- voetnoot4)
- roem.
- voetnoot1)
- niets hoegenaamd; vgl. Cr. O., 104.
- voetnoot1)
- vermaard.
- voetnoot2)
- verhaal.