Rederijkersspelen
(1932)–N. van der Laan– Auteursrecht onbekend
[pagina 43]
| |||||||||
II
|
1. | Simpel Schalck } twee knapen } boeren. |
2. | Herjmelijck Loos } twee knapen } boeren. |
3. | Crimpert Oom.... de meester. } boeren. |
4. | Den Rechter, sittende inder vierschaer met twee of drij stomme personen als welboren mannen. |
simpel schalck, eerste knape
Help lijeve Heer Godt, wat groote pijn
Ist eewelijck aldus gequelt te zijn,
Want altoos ben ickx even naerGa naar voetnoot1),
Met dijenst te lande uijt hijer en daer.
5[regelnummer]
Ist somer, ist winter, cout off heet,
Want eewelijck moet ick sijn bereetGa naar voetnoot2),
Smorgens tijelijck en savons spade.
Men roept mij altijt te vroech te rade,
Tot alle dijngen moet ick nemen goomGa naar voetnoot3).
10[regelnummer]
Ick woon hijer metGa naar voetnoot4) eenen CrimpertGa naar voetnoot5) Oom,
De rijckste lant polGa naar voetnoot6), dat weet ick vrij,
Dije hijer op sevenGa naar voetnoot7) mijlen rontomme sij.
Sijn werck doet mij altegrooten verdrijet,
Maer mijn rechte naem en weet hij nijet.
15[regelnummer]
Hij heet mij Simpel, dats mij bequame,
Maer Simpel Schalck is mijn rechte name,
[pagina 44]
Al weetment luttel hijer binnen der stede,
Ick heete Simpel, maer Schalck gaet medeGa naar voetnoot1),
Hoe onnosel dat mijn kaproentgen staet.
20[regelnummer]
Hijer comt noch een knape, dat is mijn maet,
Wij twee dragen over eenGa naar voetnoot2) altoos.
heilmelijck loos, ander knape
Wat, Simpel Schalck?
heijmelijck
Wel, waer is Crimpert Oom, ons meester,
25[regelnummer]
Met al sijnen goede?
simpel.
IgoGa naar voetnoot4), hij is wacker.
Hij jaechde mij huijden inden acker,
Eer de duijvel schudde sijn paneelGa naar voetnoot5).
heijmelijck
Ick most oock opstaen, den nickerGa naar voetnoot6) heb deel,
Maer also haest, als hij den rugge keert,
30[regelnummer]
Sal ick een sluijmken nemenGa naar voetnoot7).
[pagina 45]
heijmelijck
Simpel Schalck, gij sijt oock doortrockenGa naar voetnoot1),
Gelijck mijn jacke met naelden doorstekenGa naar voetnoot2).
simpel
Gij sijt vol schalchede....
heijmelijck
En gij vol loose treken.
35[regelnummer]
Gij cont wel teeckenenGa naar voetnoot3) sonder kalcxken.
simpel
Wat, Heijmelijck Loosken?
heijmelijck
Wat, Simpel Schalcxken?
Gij weet op alle dijng wat te seggen, vrijent.
simpel.
Hoe wel is Crimpert Oom nu gedijent,
Tverstant hijer af te dege verwerft.
heijmelijck
40[regelnummer]
Ja, recht als een dije sonder bijechte sterft,
Want wat wij doen, wij doent al wrimpendeGa naar voetnoot4).
simpel
En tegen alle arbeijt sijn wij crimpende,
Ist dorssen, wannen, delven of spitten.
[pagina 46]
heijmelijck
Wij souden lijever bij de weijketelxGa naar voetnoot1) sitten,
45[regelnummer]
Ons schenen warmen, ons herteken laven,
Dan wij ons tot grooten labeure gaven,
Den luijster slaenGa naar voetnoot2) is al ons gevoechGa naar voetnoot3).
simpel
Ten schaet ons meester nijet, hij is rijck genoech,
Hij soude een vat met goude vullen,
50[regelnummer]
Woud hij sijn beste doen.
heijmelijck
Conden wij hem verdullenGa naar voetnoot4),
Bij schalcke practijckenGa naar voetnoot5) of loose wegen,
Dat wij van sijnen schat wat kregen,
Soo sou mij tleven nijet verdrijeten.
simpel
Ick dencker een pijlken na te schijetenGa naar voetnoot6),
55[regelnummer]
Noch eer lange dagen.
heijmelijck
Wisten wij dat te lappen.
simpel
Hij plach soo veel van Marija te clappen,
Dat sij hem sijn rijckdom en sijn goet
Door haere gratie toevloijen doet,
Aengesijen dat hij blijckt warachtich
60[regelnummer]
Haer dijenaer getrouwe.
[pagina 47]
heijmelijck
Tjan, sij is machtich,
Sij plach haer miltheijt wijt te strecken.
simpel
In sulcken punt meen ick hem te begecken,
Tsus, laet ons na tnestgen sporenGa naar voetnoot1).
heijmelijck
Eij lijeve, hoe soo?
simpel
Neen, wist gij te voren,
65[regelnummer]
Hoe ick met schalckheijt ben belaechtGa naar voetnoot2),
Ten sou u nijet nijeuGa naar voetnoot3) sijn als gijt saecht,
Maer tgeschijeden sal den sin vervorsschenGa naar voetnoot4).
heijmelijck (Crimpert uijt)
Onsen meester comt.
crimpert oom, de meester
70[regelnummer]
Ou gesellen! Hoe vaerdij?
[pagina 48]
simpel
Al wel, meester, Godt danck,
Int labeur wij totten halse staen.
crimpert
Och, mocht mij desen oogst wel vergaen,
Soo waer ick recht een rijck geselle.
Ick soude doen maken een schoone kapelle
75[regelnummer]
Ter eere van onse lijeve vrouwe soet,
Hijer rechts te midwegeGa naar voetnoot1).
heijmelijck
Tjan, meester, dat waer goet,
Daer soude tvolck genuchte smaken bij,
simpel
Waer ick rijck, ick soudse oock doen maken blij,
Ter eeren Marijae bij specijaleGa naar voetnoot2),
80[regelnummer]
Maer commer doet mij de meeste quale,
En al claech ick, nijemant slaets mij gloosGa naar voetnoot3).
crimpert
Gij en bidt Maria nijet.
heijmelijck
Ja, wat bidt gij haer?
[pagina 49]
simpel
Ick heb haer gebeden
85[regelnummer]
Met goeder herten, verstaet te degen ‘dit,
Gelijckmen Gode om den regen ‘bidt,
Om te gecrijgen in mijn vuijst
Goede roosenobelenGa naar voetnoot1) slechs een duijstGa naar voetnoot2),
En theeft geduert wel twee jaren seer.
90[regelnummer]
Nu sla ick aff en ick bidde nijet meer,
Dan datse mij wil verleenen schamelijck
Hondert rosenobels goet en vramelijckGa naar voetnoot3).
Ick scheldse quijt met sulcken sake.
Maer datter een enckel aen gebrake,
95[regelnummer]
Ick en naeme dander een noch geenGa naar voetnoot4).
crimpert
Offer negenentnegentich waer?
heijmelijck
Ken hoorde noijt meerder wonder gevallenGa naar voetnoot6).
Tjan, had ick om hondert nobels gebeden,
100[regelnummer]
Al quamer maer vijftich, ick waer te vreden,
En ick sou gaen leven sonder verdrijet,
Al quamer min oock.
simpel
Soo en soud ick nijet.
Op hondert nobelen staet al mijn sin,
[pagina 50]
Ick en naem oock nijet een mijtgenGa naar voetnoot1) min.
105[regelnummer]
Wil mij Marija dije nijet verleenen,
Ick laet se haer houden, groot metten cleenen,
En ick blijf als genen ‘ dije ick oijtGa naar voetnoot2) was,
Sonder meer sorgens.
crimpert
Nu, hout uwen pasGa naar voetnoot3)
Van bidden en laet nijet af geen tijt.
110[regelnummer]
Misschijen wort gij eer lange verblijf,
Want Marija is machtich in al;
Maer bidt met simpeler herten.
simpel
Wat trouwen, ick sal,
Want ick toch Simpel ben geheeten.
115[regelnummer]
Ick sal gaen bidden, dat de pilaeren sweeten,
Maria sal mij ommers ten lesten hooren.
Maer isser min dan hondert, ick segt te vooren,
Ick en steecker nijet eenen vinger an,
Dat beloof ick mijnen boeleGa naar voetnoot4).
crimpert
Nu, gaet henen dan,
120[regelnummer]
Ter kercken en u gebet begunt,
En sijet wat dat gij verwerven kunt.
En hebdij geluck, segget mij openbaerlijck,
Hoe gij gevaren hebt.
simpel
Ick sal meester, claerlijck,
En lijeg ick u, soo moetGa naar voetnoot5) mij Caijphas domenGa naar voetnoot6),
[pagina 51]
125[regelnummer]
Maer datter min dan hondert nobels comen,
Al waert een mijte of eenen grooten,
Ick salse laten leggen.
crimpert
Nu, ick ga wandelen ter stedewaert in.
130[regelnummer]
Gaet gij ter kercken hittich en vijerich,
Roept aen Marija goedertijerich,
En valt u eenich geluck ter baten,
Segt mij de waerheijt.
(Crimpert binnen)
simpel
Dat en sal ick nijet laten,
En doe ick anders, soo schelt mij HuijgeGa naar voetnoot2),
135[regelnummer]
Bij mijnder trouwen, als ick de waerheijt tuijgeGa naar voetnoot3),
Hoe is ons meester een vreemt compaenGa naar voetnoot4),
Ist nijet?
heijmelijck
Jaet, seker.
simpel
Hij dede vermaensGa naar voetnoot5)
Van een capelle te maken, wilt Godt.
Meendij dat hijt doen sal?
[pagina 52]
heijmelijck
Tis maer een hooft geschodtGa naar voetnoot1),
140[regelnummer]
Twert lang eer hijse leijt te wercke.
Maer wat gadij maken?
simpel
Ick ga inde kercke,
Alsoo ons meester mij heeft bevolen,
Om te sijen off Maria sal willen scholenGa naar voetnoot2),
Ick hoop hijer sal noch wonder af blijcken.
heijmelijck
145[regelnummer]
IgoGa naar voetnoot3), dat wil ick van verde leggen kijcken.
Crijchdij met practijcken ‘nobels subtijlijck,
Dat moet ick ommersGa naar voetnoot4) sijen.
simpel
Ja, doet dat vrijlijck.
Mach mij eenich geluck geschijen,
Ick sal u mededeelen van dijen.
150[regelnummer]
Maer wat gij hoort of wat gij sijet,
Gij moet nijet spreken.
simpel
Hebt goet geloof, laeter mij voor sorgen.
Ick loop ter kercken duijcken en swijgenGa naar voetnoot6),
155[regelnummer]
Maer can ick hondert nobels krijgen
Van fijnen goude sonder faelgeGa naar voetnoot7),
[pagina 53]
Ick sal dan wesen de fijnste caelgeGa naar voetnoot1).
Dus neem ick oorlof, adijeu, dits deureGa naar voetnoot2),
Maria verleen mij goede avontuere.
(binnen)
Pausa
crimpert
160[regelnummer]
Wat vrijer tutebijerGa naar voetnoot3) is Simpel mijn knape.
Men eet van menigen goeden schape
Beter dan dese selve meester sijGa naar voetnoot4).
Hij wil hondert nobels hebben, ist nijet vrijGa naar voetnoot5),
Vander reijnder maget Marije.
165[regelnummer]
Wije hoorde oijt meerder sotternije?
Hij meent dat Marije ‘gelt verleent,
Maer, tvaere alst mach, hij wert verteentGa naar voetnoot6)
Van mij, dat suldij sijen voornemelijck.
Ick sal hijer achter gaen leggen hemelijck,
170[regelnummer]
Sijn bedijnge hooren en sijn bestijerGa naar voetnoot7).
Negenentnegentich nobelen heb ick hijer,
Dije sal ick hem allenskens toe schijeten.
Sijn herte sal hem in vreuchden vlijeten,
Maer nimmermeer comt hij ten vollen getale.
175[regelnummer]
Laet hijse dan leggen altemale,
Soo vind ick dat hem wijsheijt behoeftGa naar voetnoot8).
Nu, tsij hoet sij, het wert geproeftGa naar voetnoot9).
Hijer achter den outaer ga ick duijcken,
En hooren hem sijn gebet ontluijckenGa naar voetnoot10).
simpel
180[regelnummer]
Nu Maria, Simpel Schalck is hijer weder,
En ick ga hijer knijelen voor u neder.
[pagina 54]
Gij weet wel, ick ben al wat simpelachtich,
Ick derf u de saeck nijet maken wimpelachtichGa naar voetnoot1),
Van lange popelingeGa naar voetnoot2) of groote weeninge,
185[regelnummer]
Maer hondert nobelen is al mijn meeninge;
Dit seg ick noch oft mijn eerste begin waere.
Maer hoort, Maria, datter een enckel min waere,
Ick en naemse nijet, soo goet eerst als lest geseijt.
Nu Maria, toont hijer u mildicheijt,
190[regelnummer]
Want ick betrou u int groot en cleene.
Bij gans haenebeckenGa naar voetnoot3), daer isser eene;
Dije en is immers nijet te weerleggenGa naar voetnoot4)?
Maer daer een is, isser meer, plachmen te seggen,
Aldus verwacht ick hijer goet bescheijt.
195[regelnummer]
Wat soo, Maria, stroijt als een meijt!
Ick moet mij selven van wonder segenenGa naar voetnoot5).
Gans engelenGa naar voetnoot6), het dunckt mij nobels regenenGa naar voetnoot7),
Ick worde besaijt van boven tot onder.
Sijet, sijet, wat ick hebbe.
heijmelijck
Noijt meerder wonder!
200[regelnummer]
Ick en kenne nijet een hoij voor een stroo,Ga naar voetnoot8)
Van grooten abuijseGa naar voetnoot9).
simpel
Soo, Maria, soo!
Nu blijckt immers, dat gij nijet en slaept:
Het sneeut hijer nobels.
heijmelijck
Raept, duvel, raept!
Aldus soo wert mijn hertgen lichtich.
[pagina 55]
simpel
205[regelnummer]
Tjan, ick hebber wel achtenvichtichGa naar voetnoot1),
Ick en quam noijt tot beteren spele.
Stroijt meer, Maria, daer gebreeckter noch vele;
Had ick een hondert, soo waert al claer.
Sijet hoese snuven.Ga naar voetnoot2)
heijmelijck
Sijet daer, sijet daer!
210[regelnummer]
Maria heeft haeren goeden rock ‘anGa naar voetnoot3).
simpel
Dits tpaijement nijet van Jan Stock ‘manGa naar voetnoot4),
Of van dese verboden hagemunteGa naar voetnoot5).
Laet sijen, ick wil gaen doen begunteGa naar voetnoot6)
Van tellen, want men saijter nijet meer;
215[regelnummer]
En twee dats tsestich, dats den keerGa naar voetnoot7),
En tijene en tijene en tijene noch
Dats tnegentich, tjan, dats moeder sochGa naar voetnoot8).
Hoe beginnense alreede te wegen.
OntbeijtGa naar voetnoot9), hoe veel isser hijer? Noch negen.
220[regelnummer]
Daer gebreeckter een, sou mij tgetal geschijen.
Nu Maria, quijt u selvenGa naar voetnoot10), laet sijen,
Dewijl u vijngeren staen opt gladdeGa naar voetnoot11).
heijmelijck
Ontbeijt, ofser nijet meer en hadde,
Soo en cost sijer u nijet meer geven.
[pagina 56]
simpel
225[regelnummer]
Wat heb ick al genuchten in mijn leven,
Dat mij dees nobelen nu gesaijt ‘sijn.
Ick hebber negenentnegentich.
heijmelijck
Wilt dan gepaijtGa naar voetnoot1) sijn.
Een meer of min weest verduldichGa naar voetnoot2).
simpel
Nu Maria, ick schat, gij blijft mij eenen schuldich,
230[regelnummer]
Dije borg ick u en dat op u trouwe.
Gij sult mij wel betalen, vrouwe.
Wat soud ick om eens nobels wil alleene
Laten leggen alle dees nobelen reene?
Wat, neen ick, Maria ist mij wel gelooftGa naar voetnoot3),
235[regelnummer]
Adijeu, ick heb hijer tnestGa naar voetnoot4) gerooft.
(binnen)
Pausa
crimpert
Hebdij de hondert nobels?
[pagina 57]
simpel
Neen, ick hebse nijet al,
240[regelnummer]
Maer tgebreck is een sober sake.
crimpert
Wat, gij seijt datterGa naar voetnoot1) een enckel aen gebrake,
Dat gij al dander sout laten bradenGa naar voetnoot2).
simpel
Meester, ick wijert anders beraden,
Als sij soo schoon vijelen in mijn vuijst.
245[regelnummer]
Ick telder negenentnegentich juijst.
Mijn hertgen gijnck open gelijck een roose,
Een meer of min docht ick nijet te boose.
Ick hijelt dat ick hadde. Wat baet gesorcht?
En den hondertsten heb ick Maria geborcht,
250[regelnummer]
Op haer trouwe sal ick dije noch verbeijenGa naar voetnoot3).
crimpert
Neen knape, twaer goet anders gescheijenGa naar voetnoot4).
Gij sijt een openbaer voorwaerd' breker.
simpel
Wat meester, de nobels becoorden mij seker.
Hoe soud ick van sulcke vrijenden raken,
255[regelnummer]
Dije alleensGa naar voetnoot5) gecleet sijn?
crimpert
Nu, hoe sullen wijt maken?
Dije nobelen dije gij aldus kreecht,
Dije heeft u Maria nijet toe geweechtGa naar voetnoot6),
[pagina 58]
Maer ick lach heijmelijck achter toutaer,
En saijdese self int openbaer
260[regelnummer]
Om u te proeven.
simpel
Daer en weet ick nijet of.
Ick segge oock nijemant danck noch loff
Dan Maria. Daer hebdij tbedijet.
crimpert
Bijlo, ick saijdese.
simpel
Ick seg, ken sach u nijet,
Maer Maria, dije bemin ‘ick.
crimpert
265[regelnummer]
Ick wil mijn nobels hebben, wats geschijet,
Want ick saijdese.
simpel
Ick seg, ken sach u nijet.
heijmelijck
Meester, daer en is geen mussche int rijetGa naar voetnoot1),
Gij clopt op de hageGa naar voetnoot2), dat versin ‘ick.
crimpert
Bijlo, ick saijdese.
[pagina 59]
simpel
Ick seg, ken sach u nijet,
270[regelnummer]
Maer Maria, dije bemin ‘ick.
crimpert
Van waer sijt gij?
crimpert
Tmach seker wel sijn, gij weet wel, Seeu,
U schalcheijt houdij bedeckt, bekoffertGa naar voetnoot2).
heijmelijck
275[regelnummer]
Meester denckt, dat gij de nobels hebt geoffert.
Hebt goet gelooftGa naar voetnoot3), daer leijt nijet anGa naar voetnoot4),
Gij meuchter wel tegenGa naar voetnoot5).
crimpert
Hoort toch dese man.
Ick seg, geeft mij mijn nobels sonder dralen,
Of ick sal stracx de schout gaen halen.
280[regelnummer]
Sal ick immer gramschap moeten temenGa naar voetnoot6)?
Geeft mij mijn nobels.
[pagina 60]
crimpert
☞ Ick ga om den dijenaer.
simpel
Soo gaen wij dan vijgenGa naar voetnoot1).
Dees nobels sijn ons goet gehantschapGa naar voetnoot2).
heijmelijck
285[regelnummer]
En wij draven in een ander lantschap;
Wij begeeren geen boijenGa naar voetnoot3) aen ons beenen.
Best maken wij ons deur.
heijmelijck
Dus varense, dije met Simpel Schalck gecken
290[regelnummer]
En met Heijmelijck Loos, als wij,
Hoe thabijt somtijts onnoseler sij,
Tfenijn leijt altoos bedeckt in den staertGa naar voetnoot5),
En menigen Crimpert ist wel waert,
Al wort hij bestijertGa naar voetnoot6) in sommige tijden.
295[regelnummer]
Uwen oorloffGa naar voetnoot7); wilt met genuchten lijdenGa naar voetnoot8).
finis.
[pagina 61]
Dit volgende is naderhant van eenige
lijefhebbers daer bij gemaeckt tot verlanginge
des spels als ter materijen dijenende,
ende is daer noch een personagije bij gevoecht,
te weten den rechter, ende wort
in gevoecht daer dit teecken staet ☞
crimpert
Sal ickse dan met gewelt moeten krijgen,
Soo sal ick toonen dattet mij is leet,
Dus seg ick, langtse mij hijer gereet,
Of ick sal u doen dagen voor tgerecht.
300[regelnummer]
Daerom, nijet beter dan dat gijt mij oplechtGa naar voetnoot1),
Off anders, knecht ‘ick salt u verkeren.
simpel
Ja, daegt mij vrijlijck voor de heeren,
Ick macher met eeren ‘so wel als gij comen.
Mochtet mij gebeuren, dat sou mij vromen.
305[regelnummer]
Dus ga ick nijet schromen ‘voor u dreijgen of ban.
crimpert
Ja seecker, sijdij sulcken schalcken man?
Wildijer nijet vanGa naar voetnoot2) ‘dat gij hebt gestolen?
simpel
Meester, segt nijet te veel, bij gans kolenGa naar voetnoot3),
Laet dat verholen ‘sonder verleggenGa naar voetnoot4).
310[regelnummer]
Wat, ouden grijs, wildij mij sulcx aenseggen?
Dat ickt gestolen heb condij nijet waer ‘maken.
Swijcht daer van, of ick sal u int haer ‘raken;
Tsijn openbaer ‘saken ‘dat ickse heb gekregen,
En dat met bidden.
[pagina 62]
crimpert
Laet dat sijn verswegen,
315[regelnummer]
Ick sal voor den rechter wel anders bewijsen.
simpel
Ick ben te vreenGa naar voetnoot1); dat hij wijst moet ick prijsen.
Maer, ouwen saggelaerGa naar voetnoot2) ‘mijn saeck is te claerGa naar voetnoot3);
Ick en ontsije nijet te comen daer.
Dat ick slechs waer ‘wat beter inde cleeren,
320[regelnummer]
Maer ick ben tongeschickt om te compareeren
Voor alde heeren ‘dat stoot mij voor de beenen.
Wist ick ijemant, dije mij sijn mantel wou leenen,
Soo waer ick met eenen ‘daer toe gesteltGa naar voetnoot4).
heijmelijck
(wat ter sij de staende)
Ja, cost mijn maet soo de mantel crijgen tot het gelt,
325[regelnummer]
Soo waer hij een helt ‘daermen af sou spreken.
Ick weet, ten sal aen hem nijet gebreken,
Want sulcke treken ‘heeft hij wel meer gepleecht.
Hij heeft gemaeckt, dat Crimpers buijdel is geleecht
Van hondert nobels min een, ja hij, in trouwen.
crimpert
330[regelnummer]
Daer hadt gijt nijetGa naar voetnoot5); hoe weet gij u te houwen!
Dats een goet verlegGa naar voetnoot6): ick derf soo ongeschickt
Nijet comen voor tgerecht. Ja, dat is wel gemickt!
Com quant, gaet nu, ksal u mijn mantel doenGa naar voetnoot7).
Meijndijt soo tontleggenGa naar voetnoot8)? Hola, nijet soo coen!
335[regelnummer]
Gij meent mij mal te broenGa naar voetnoot9) ‘maer tsal u nijet baten.
simpel
Wel, dat is goet, leent mij dan sonder latenGa naar voetnoot10)
U mantel maer een uur, soo ben ick al claerGa naar voetnoot11).
[pagina 63]
crimpert
Com, ick salse u langen: hout daer, hout daer;
Gaen wij sonder maerGa naar voetnoot1) ‘daer den rechter is geseten.
340[regelnummer]
Ick wed, gij sult nu eer lange weten,
Of u vermeten ‘is geluckt na u sin.
simpel
Tsal wel gelucken tot mijn gewin,
Dan nijettemin ‘ick sal tvonnis verwachten.
crimpert
Tsal anders comen als gij meent, sou ick achten.
345[regelnummer]
Dus sonder clachten ‘gaen wij, tis tijt.
heijmelijck
(wat ter sijden staende)
Voorseker wort Crimpert de mantel oock quijt,
Dat waer een spijt ‘jaet, sonder lijegen.
Mijn maet sal sijn best doen om hem te bedrijegen;
Can hij hem soo ontvliegenGa naar voetnoot2) ‘soo ist al voor wint.
crimpert
350[regelnummer]
Com Simpel, hijer ist datmen vergadert vint
Den balliu met alde welgeboren mannen.
Wij comen van pas: de vijerschaer is gespannen.
Kwed u, gij hannenGa naar voetnoot3) ‘gij sultet nu nijet ontleggen.
Goeden dach, allegaer.
den rechter
Wel vrijent, wat wil dij seggen?
355[regelnummer]
Hebdij te clagen? Segt vrij opentlijck uijt.
[pagina 64]
crimpert
Ja ick, mijn heer, en dat over desen guijt,
Dije mijn gelt ontdragen heeft tegen mijn wille.
simpel
Ontdragen? Tis nijet waer, dus swijcht vrij stille.
Maer tquam anders, dat ick raeckte aen tgelt.
crimpert
360[regelnummer]
Mijn heer, de saeck sal u van mij sijn vertelt
Soo sij gebeurt is, van eerst tot lesten.
rechter
Laet hooren dan, gij clager sonder questenGa naar voetnoot1),
Op dat ten besten ‘tvonnis mach sijn geent.
crimpert
Onlangs quam ick, soo ick was gewent,
365[regelnummer]
In mijn dorsvloer, daer dees twee gasten stonden,
En dorschten even seer. Sij gingen mij vermondenGa naar voetnoot2),
Dat sij gaern ontbonden ‘waren van arbeijt swaer.
Sij claechden beijde, dat PoverGa naar voetnoot3) trefte haer,
Dijes ick haer desen raet gaff even,
370[regelnummer]
Datse Maria souden dijenen sonder sneven,
Dije soude haer geven ‘gelt en goet genoech.
En desen bloet dije gijnck met gevoechGa naar voetnoot4)
Des morgens vroech ‘ter kercken binnen,
En meijnde daer hondert nobels te winnen,
375[regelnummer]
Dije hij van Maria met bidden docht te krijgen,
En ick gijnck achter toutaer duijcken en swijgenGa naar voetnoot5),
En wijerp dewijlGa naar voetnoot6) hij bat altemet een of twee
Van mijn nobels, dije ick had gewonnen mee
[pagina 65]
Tot negenentnegentich, een min dan hondert.
380[regelnummer]
Daer gijng hij me deur, dijes was ick verwondert,
Want hij had uijtgesondert ‘ende geseijtGa naar voetnoot1):
Geeft mij Maria min dan hondert planteijtGa naar voetnoot2),
Ick sal laten leggen al den heelen hoop.
385[regelnummer]
Dijes beclaechGa naar voetnoot6) ick hem als een eetbreker,
Want dije nobels, dije hij was een wechstekerGa naar voetnoot7),
Dije behooren mij seker ‘en nijemant anders dije leeft.
rechter
Wat segt gij, verweerder? Nu antwoort geeft.
Ist soo gebeurt, of hoe? Wiltet ons bedijenGa naar voetnoot8),
390[regelnummer]
Op datmen ten lesten mach horen en sijen,
Of gij, of u meester de waerheijt spreken.
simpel
De waerheijt hijer van is genoech gebleken,
Mits dat ick beter heb connen mercken,
Want doen ick en mijn maet quamen ter kercken,
395[regelnummer]
Hebben wij daer ter perekenGa naar voetnoot9) ‘nijemant gesijen,
Ist nijet waer, maet?
heijmelijck
Jaet, bij uwer trouwen.
simpel
Doen viel ick op mijn knijen
En heb mitsdijen ‘vijerichlijck gebeden,
Tot dat ten lesten uijt mildicheden
Dees nobels van Maria mij zijn verleent.
[pagina 66]
400[regelnummer]
Daer ist bescheijt. Maer dat mijn meester meent,
Dat hij mij met sulcke practijcken sal vervaren,
Ick wilt u wel op een olijkruijsGa naar voetnoot1) verclaren,
Dat ick van hem noch sijn gelt nijet en weet.
rechter
Hijer af toordeelen is ons noch ongereetGa naar voetnoot2),
405[regelnummer]
Want eijsscher, gij hoort, u partije wil sweren,
Dat gij opt gelt nijet hebt te pretenderen,
Dus laet hooren, wat gij daer op seggen wilt.
crimpert
Met sijn snappen hij mij nijet en stilt.
Ick ben soo milt ‘om een eet te doen
410[regelnummer]
Als hij is, daerom wilt wel bevroen
Ende overleggen de sake te degen.
Ick seg, tgelt dat hij inde kerck heeft gekregen,
Heb ick self daer gestroijt tot sijn beproeven.
Maer nu sije ick en gij de helft van twee boeven,
415[regelnummer]
Dus sonder toeven ‘wil ickt hebben eer lanck.
Sou hij mijn gelt houwen tegen mijnen danck,
Soo word ick kranck ‘van ongenuchten.
rechter
Hoort, gij verweerder, maeckt geen geruchten.
Ist u meesters gelt, soo hij gaet verhalen,
420[regelnummer]
Soo gevet hem weder sonder dralen,
Want hij u altemalen ‘soot schijnt, verdooftGa naar voetnoot3).
simpel
Tis nijet vreemt, mijn heer, dat gij hem gelooft,
Want gij mij noch nijet al hebt hooren spreken.
Mijn meester raest, theeft wel meer gebleken.
[pagina 67]
425[regelnummer]
Tsijn al oude treken ‘tis sijn eerste nijet;
Hij sou wel meer seggen met slecht bedijet,
DatmenGa naar voetnoot1) hem lijet ‘begaen als de gestoordeGa naar voetnoot2),
Hij sou wel seggen, dat den mantel hem oock behoorde
Wije orboordeGa naar voetnoot3) ‘sijn leven sulcken daet.
crimpert
430[regelnummer]
Wel ja, dije comt mij toe, dat gijt wel verstaet.
Hoort doch dese praet ‘noijt vremder stuck.
Sou mij noch toecomen dit ongeluck?
Dat gat mist gijGa naar voetnoot4), al condij wel quelenGa naar voetnoot5).
rechter
Loop, begindij met de keij te spelenGa naar voetnoot6),
435[regelnummer]
Of comdij om den draeck met ons te steken?
Dat salmen u verleeren in corte weken.
Dus, fijnman, gaet deur en hout het gelt,
Dat u Maria heeft ter hant gestelt,
Wij wijsent u toe met gelijcken rade.
(Simpel Schalck en Heijmelijck Loos binnen)
crimpert
440[regelnummer]
O gij gewelders, moet ick lijden dees schade
Van mijn gelt en mantel alle beijde?
Loopt dan; dat u den koeckoeckGa naar voetnoot7) geleijde.
Hijer met ick scheijde ‘met treuren en suchten.
Nu ick moet tegen mijn danck sijen vluchten,
445[regelnummer]
Dije schelmen, dije mijn gelt hebben in gewelt.
(binnen)
Pausa
[pagina 68]
Besluijt
heijmelijck
Heij, Simpel Schalck, nu sijn wij te velt,
Nu willen wij leven sonder sorgen.
simpel
Van vreuchden alle mijn droefheijt smelt.
heijmelijck
Heij, Simpel Schalck, nu zijn wij te velt.
simpel
450[regelnummer]
Dit blijnckende gout, soo net getelt,
Dat doet mij vrolijck sijn avont en morgen.
heijmelijck
Heij, Simpel Schalck, nu zijn wij te velt,
Nu willen wij leven sonder sorgen.
simpel
Dus om te vertrecken laet ons nijet borgenGa naar voetnoot1),
455[regelnummer]
Dees nobels sijn ons een goet gehantschapGa naar voetnoot2).
heijmelijck
Laet ons gaen draven in een ander lantschap.
Wij willen geen boijen aen onse beenen;
Best maken wij ons deur.
simpel
Ja, dat is oock mijn meenen.
460[regelnummer]
Dus laet ons van stondenaen vertrecken.
[pagina 69]
heijmelijck
Dus varense, dije met Simpel Schalck gecken
Ende soo voorts, als boven geseijt is Int voorgaendeGa naar voetnoot1).
- voetnoot1)
- vind ik het even onaangenaam? vgl. mnl. hem iet naer nemen, zich iets aantrekken?
- voetnoot2)
- gereedstaan.
- voetnoot3)
- vgl. V.T., 5.
- voetnoot4)
- (in huis) bij.
- voetnoot5)
- gierigaard.
- voetnoot6)
- boerepummel.
- voetnoot7)
- vgl. V.T., 251.
- voetnoot1)
- komt er bij.
- voetnoot2)
- zijn eensgezind.
- voetnoot3)
- met z'n tweeën.
- voetnoot4)
- bijlo, sakkerloot.
- voetnoot5)
- 's morgens heel vroeg; vgl. De Bo, 716 (paneel, kussen).
- voetnoot6)
- duivel; den - heb deel, een verwensching: vervloekt, verduiveld (eig.: de duivel zij gedankt, d.i. hij zij vervloekt).
- voetnoot7)
- een dutje doen.
- voetnoot8)
- schertsen.
- voetnoot1)
- doortrapt.
- voetnoot2)
- nl. door de slordige manier, waarop het gelapt is; een komische toevoeging; vgl. Ned. Wdb. III, 3089: doortrokken gelijk een oude oliekan.
- voetnoot3)
- geldelijke verplichtingen opteekenen; - sonder kalcxken (kalk, (krijt), ze onthouden zonder ze op te teekenen; vgl. V.T., 364: gij leest u lesse wel sonder briefken.
- voetnoot4)
- grijnzende.
- voetnoot1)
- huiketel.
- voetnoot2)
- opsnijden, bluf slaan?
- voetnoot3)
- lust.
- voetnoot4)
- bedriegen.
- voetnoot5)
- listen; vgl. Nyeuv., bl. 18.
- voetnoot6)
- er een poging toe te wagen.
- voetnoot1)
- vgl. missch.: iem. uit het nest nemen, iem. bedriegen of tnestgen, de schat, de rijkdom (van Crimpert); vgl. r. 52 en 235.
- voetnoot2)
- bevangen.
- voetnoot3)
- vreemd.
- voetnoot4)
- = ververschen, verkwikken.
- voetnoot5)
- dat het er op los gaat, of: dat zal er op los gaan; vgl. het in de 17de eeuw zeer gebruikelijke: dat is gang!
- voetnoot1)
- precies op het midden van den weg.
- voetnoot2)
- in het bijzonder (vgl. Everaert XXX, 13); versmelting van mnl. in specijale en bisonderlinge?
- voetnoot3)
- geeft mij opheldering, verklaring.
- voetnoot4)
- vgl. V.T., 251.
- voetnoot1)
- een gouden munt, ter waarde van f 8. -, in het laatste kwart der 16de eeuw in Ned. geslagen, doch reeds in de tweede helft der 17de eeuw niet meer in omloop.
- voetnoot2)
- duizend, vgl. nog vla. duust.
- voetnoot3)
- voordeelig; vgl. V.T., 274.
- voetnoot4)
- in het geheel niet.
- voetnoot5)
- niemendal; vgl. V.T., 45.
- voetnoot6)
- gebeuren.
- voetnoot1)
- een kleine koperen munt, ⅓ penning.
- voetnoot2)
- steeds.
- voetnoot3)
- ga voort.
- voetnoot4)
- liefje.
- voetnoot5)
- moge.
- voetnoot6)
- veroordeelen; een soort basterdvloek, met zinsp. op Caïphas' verhoor van Christus.
- voetnoot1)
- hij geeft gevatte antwoorden.
- voetnoot2)
- voor deze benaming met ongunstige bet. vgl. Ned. Wdb. V, 1335/6.
- voetnoot3)
- hij is dus niet voornemens de waarheid te zeggen.
- voetnoot4)
- gezel.
- voetnoot5)
- melding.
- voetnoot1)
- spotternij?
- voetnoot2)
- afschuiven, betalen (als nog vla.).
- voetnoot3)
- vgl. r. 25.
- voetnoot4)
- in elk geval.
- voetnoot5)
- uitstel van betaling (moeten) geven, op het geld moeten wachten.
- voetnoot6)
- mij verschuilen en stilhouden (een vaste verbinding).
- voetnoot7)
- = faelgen, mankeeren.
- voetnoot1)
- dandy; Ned. Wdb. III, 1956: caille.
- voetnoot2)
- ik ga er van door.
- voetnoot3)
- onnoozele bloed? tute, (schenk) kan.
- voetnoot4)
- menig goed (onnoozel) schaap is beter om van te eten (= om het uit te buiten), dan om zelf den meester te spelen?
- voetnoot5)
- vreemd; vgl. mnl. het hevet, gevet mi vri, het bevreemdt, het verwondert mij.
- voetnoot6)
- afl. van tenen, plagen? Kil.: Fland. irritare.
- voetnoot7)
- gedrag.
- voetnoot8)
- noodig is.
- voetnoot9)
- beproefd.
- voetnoot10)
- aan den dag brengen.
- voetnoot1)
- = indic. wimpelen, inwikkelen; maken - van, inwikkelen in, omhullen met; vgl. nog. onbewimpeld.
- voetnoot2)
- geprevel.
- voetnoot3)
- een der talrijke 17de eeuwsche basterdvloeken met gans (= Gods).
- voetnoot4)
- ontwijfelbaar (door Maria geworpen).
- voetnoot5)
- bekruisen.
- voetnoot6)
- vgl. r. 191.
- voetnoot7)
- zie Inl. xiv.
- voetnoot8)
- ik kan niets meer onderscheiden, ben heelemaal in de war.
- voetnoot9)
- verwarring.
- voetnoot1)
- achtenvijftig (als mnl. en nog vla.).
- voetnoot2)
- = snuwen (mnl.), sneeuwen.
- voetnoot3)
- is in een goed humeur.
- voetnoot4)
- toesp. op een of andere klucht? Of: stockman = mnl. stocker, gerechtsdienaar, beul? vgl. Vla. stokmanshaver, slagen (De Bo, 959). In dat geval zou de bet. zijn: dit is een betere betaling dan een pak slaag.
- voetnoot5)
- valsche munt.
- voetnoot6)
- begin.
- voetnoot7)
- het einde? Of: de tweede helft?
- voetnoot8)
- dat is heerlijk.
- voetnoot9)
- eig. wacht, geef acht! hier nagenoeg tusschenwerpsel.
- voetnoot10)
- doe uw best.
- voetnoot11)
- aan 't glijden zijn.
- voetnoot1)
- tevreden.
- voetnoot2)
- berust er in (wanneer het niet het gewenschte aantal is).
- voetnoot3)
- aan Maria wil ik wel crediet geven; vgl. r. 249.
- voetnoot4)
- vgl. r. 63.
- voetnoot5)
- maak mij bekend.
- voetnoot6)
- avontuur.
- voetnoot1)
- indien er.
- voetnoot2)
- in den steek laten.
- voetnoot3)
- verbeiden.
- voetnoot4)
- zoo komen we niet van elkaar af.
- voetnoot5)
- op dezelfde wijze.
- voetnoot6)
- toegewogen, toebeschikt.
- voetnoot1)
- er is van hem niets te halen.
- voetnoot2)
- ge doet vergeefsche moeite; afkorting wel van het Harreb. I, 264 vermelde: de een klopt op de haag, terwijl de ander de vogels vangt.
- voetnoot1)
- spreekw. naam voor: sukkel, sul.
- voetnoot2)
- verholen.
- voetnoot3)
- moed.
- voetnoot4)
- het geeft niet(s).
- voetnoot5)
- gij zijt wel tegen hem opgewassen; hij zal u geen kwaad kunnen doen.
- voetnoot6)
- overgaan tot.
- voetnoot7)
- (terug)krijgen.
- voetnoot1)
- heenloopen.
- voetnoot2)
- gereedschap?
- voetnoot3)
- boeien (als mnl.).
- voetnoot4)
- spoedig.
- voetnoot5)
- in cauda venenum.
- voetnoot6)
- toegetakeld (als nog vla.).
- voetnoot7)
- vaarwel.
- voetnoot8)
- heengaan.
- voetnoot1)
- betaalt.
- voetnoot2)
- wil je er niet van weten?
- voetnoot3)
- vgl. r. 191.
- voetnoot4)
- zonder uitstel, on verwijld.
- voetnoot1)
- neem er genoegen mee.
- voetnoot2)
- zeur, zanik.
- voetnoot3)
- eerlijk.
- voetnoot4)
- geschikt, gereed.
- voetnoot5)
- dat hebt ge niet geraden.
- voetnoot6)
- (aanleiding tot) uitstel.
- voetnoot7)
- geven.
- voetnoot8)
- van u af te schuiven.
- voetnoot9)
- tot dwaze dingen te brengen.
- voetnoot10)
- nalaten.
- voetnoot11)
- geheel gereed.
- voetnoot1)
- ondervraging.
- voetnoot2)
- vgl. V.T., 154.
- voetnoot3)
- personific. van de armoede; vgl. R. Visscher I, 148.
- voetnoot4)
- gevoeglijk.
- voetnoot5)
- vgl. r. 154.
- voetnoot6)
- onderwijl.
- voetnoot1)
- uitdrukkelijk gezegd.
- voetnoot2)
- volop.
- voetnoot3)
- daarentegen.
- voetnoot4)
- = tooch, door verwarring met tiën ontstaan.
- voetnoot5)
- toch.
- voetnoot6)
- klaag aan.
- voetnoot7)
- verduisteraar: dije hij was een -, die hij verduisterde (een o.a. bij Everaert vaak voorkomende constructie).
- voetnoot8)
- samengetr. vorm van bedieden.
- voetnoot9)
- plaatse.
- voetnoot1)
- vgl. r. 241.
- voetnoot2)
- iem. die gek is.
- voetnoot3)
- verrichtte.
- voetnoot4)
- dat zult ge niet klaarspelen; gewoonl.: dat gat boort ge niet.
- voetnoot5)
- praten.
- voetnoot6)
- vgl. Ned. Wdb. VII, 2058: in 't kei spelen, dwaasheid bedrijven.
- voetnoot7)
- = de duivel; vgl. Van Moerk., Ned. Kluchtsp. II, 637.
- voetnoot1)
- dralen.
- voetnoot2)
- vgl. r. 284.
- voetnoot1)
- nl. r. 290 vlgg.