Rederijkersspelen
(1932)–N. van der Laan– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |||||||||||||
I
|
1. | Den Voorleden Tijt - een out man met een kricke. |
2. | dOude Trouwe - een out wijf doof zijnde. |
3. | Eendrachtige Wille - een jongeling blint sijnde. |
4. | De Magere Tijt - een man armelijck gecleet. |
5. | Elck Een - een man gecleet als een jager. |
6. | De Goedertierenheijt Godts - een vrouwe statich gecleet. |
den voorleden tijt
Hou, doove moeije!
doude trouwe
Hou, krepel oom!
tijt
Hoordij niet? Ick roepe soo luijde, dat ick grouwen ‘mach.
trouwe
Ick sie uwen aessem regt als eenen dooveGa naar voetnoot1).
[pagina 2]
tijt
Hou, doove moeije!
trouwe
Hou, krepel oom!
5[regelnummer]
Ick en nam u woorden geenen goomGa naar voetnoot1),
Maer tis lang geleden, dat men ons houwenGa naar voetnoot2) ‘sach.
tijt
Hou, doove moeije!
trouwe
Hou, krepel oom!
tijt
Hoordij niet? Ick roepe, dat mij grouwen ‘mach.
trouwe
En ick weet wel, datmen qualijck schouwenGa naar voetnoot3) ‘mach,
10[regelnummer]
Tgene dat natuer gegeven heeft of bestelt,
Tlange leven, dat mij nu seer quelt,
Doet dat ick aldus qualijck hooren ‘moet.
tijt
Gij sijt seker wel een verlorenGa naar voetnoot4) ‘bloet,
Ick ben wel qualijck met u gestelt ‘siet.
trouwe
15[regelnummer]
En gij en hebt doch cracht noch gewelt ‘niet,
Wij sijn tesamen vuil pot, vuil lepelGa naar voetnoot5);
[pagina 3]
Ben ick doof, en gij sijt krepel,
Wat verwijt de loetGa naar voetnoot1) den oven ‘stakeGa naar voetnoot2)?
tijt
Wat, gij hebt altijt de boven ‘sprakeGa naar voetnoot3),
20[regelnummer]
Dat ick veel segge, dat is gehoort ‘cleenGa naar voetnoot4).
trouwe
Dat eens sjaersGa naar voetnoot5) ja was, is rechtevoortGa naar voetnoot6) ‘neen,
Dat mochtmen nu wel mercken aen alle kanten.
tijt
Wijff, wij sijn twee afgesette santenGa naar voetnoot7),
Men acht nu niet vele op onsen strijt.
trouwe
25[regelnummer]
Ick ben de Oude Trouwe.
tijt
En ick den Voorleden Tijt,
Afgesleten als een uitgedorschtenGa naar voetnoot8) schooff,
Want ick ben krepel.
trouwe
En ick ben dooff.
Ons uijrwerck dat staet nu altijt stille.
[pagina 4]
tijt
Waer is onsen sone, Eendrachtige Wille?
30[regelnummer]
Ick hebber al den dach na gegaept.
Waer is den droomer?
tijt
Eendrachtige Wille, dunckt mij, slaept eewelijck,
Wij en behoeven van sulcke gapers ‘geen.
trouwe
35[regelnummer]
Hij is, dunckt mij, van de seven slapers ‘eenGa naar voetnoot2),
Want hij en heeft geen reuck, ja nau slaet hij geluijt,
Hij besicht handen noch voeten.
trouwe
Hij en wist van desen gebreke ‘niet
40[regelnummer]
Hier voortij ts immersGa naar voetnoot4).
tijt
Swerelts beloop heeft het hem toegesent.
[pagina 5]
trouwe
Eijlacij, is dan ons sone blent,
Eendrachtige Wille?
tijt
Ja hij, voorwaer,
Hij en soude niet gaen van hier tot daer
Sonder leijder.
trouwe
Gij doet mij versagen.
45[regelnummer]
Ick sie wel, Godt wil ons met allenGa naar voetnoot1) plagen,
Gij krepel, ick dooff en beijde out te zijne,
En ons sone blint, och, dat is pijne,
Die mij nu boven alle pijnen gaet.
tijt
En noch meerder druck ons te verbeijden staet
50[regelnummer]
Met grooten rouwe, comt het mij te vorenGa naar voetnoot2).
trouwe
Wat ding is datte?
tijt
En is niet verloren
Tgemeen Proffijt, onsen outsten zone?
trouwe
Eijlacij, ja hij.
[pagina 6]
tijt
Ick ben ongewoone
Sijns te derven, al moetet nu wesen.
trouwe
55[regelnummer]
Och, Gemeen Proffijt!
tijt
Ick waer al genesen,
Waere hij hier nu mede voorhanden.
trouwe
Och, waer mach hij sijn?
tijt
Verdoolt uijt de landen;
Godt heeft ons van allen sijden aen getast.
trouwe
Noijt moederlijck herte leet sulcken last,
60[regelnummer]
Want hij was de liefste sone ‘mijn.
trouwe
Och, hij was soo soet.
Sijn bijsijn waere onser sielen boetGa naar voetnoot2),
Want twas al vriendelijck, wat hij dede.
[pagina 7]
tijt
65[regelnummer]
Het is seker seer groote jammerhede
Voor ons, die, eijlacij, oudt en kranck ‘sijn.
trouwe
Sijnen troost docht mij der engelen sanck ‘sijn,
Hij roock gelijck den rosemarijn.
tijt
Sijns te derven doet mij groote pijn,
70[regelnummer]
Want noijt liever quam van mijnen bloede.
Och, Gemeen Proffijt, de hemelsche hoede,
Die sij u geleijder van nu voort an.
trouwe
Seecker Voorleden Tijt, vercoren man,
Mocht ick een bede van u verwerven,
75[regelnummer]
Soo bade ick u geerne voor mijn sterven,
Dat gij socht (om te weren mijn rouwe)
Onsen liefsten sone.
tijt
Ick, Oude Trouwe?
tijt
Wat soud ick hem soecken?
80[regelnummer]
Want, wat ick beginne, ick en volbrings ‘niet,
En oock mede, ten is mijns dings ‘nietGa naar voetnoot2),
Want ick ben krepel in voeten en beenen,
Dat ick niet gaen en kan.
[pagina 8]
trouwe
Och, gij doet mij weenen,
Sullen wij tGemeen Proffijt dus laten moeten.
tijt
85[regelnummer]
Gaet, soeckt hem selff, gij hebt goede voeten,
Gij siet wel, ick ben krancker dan een looffGa naar voetnoot1).
trouwe
Sal ick hem soecken?
tijt
Ja, gij.
trouwe
Och, ick ben te dooff,
Al vraegde ick ijemant, hoe of wat,
Ick verstonde nimmermeer dit of dat.
90[regelnummer]
Ick mochte keren, alsoo ick ginge,
Sonder eenich bescheijtGa naar voetnoot2).
(Eendrachtige Wille uijt)
tijt
Wat vremder dinge!
Deen is doof en krepel is dander;
In trouwen, ick weet noch een ander:
Eendrachtige Wille, hij comt hier gegaen,
95[regelnummer]
Het soecken waer best van hem gedaen,
Hij is jonck en sterck. Trou maket hem vroederGa naar voetnoot3).
eendrachtige wille
Eerwaerdige vader ende moeder,
Godt geef u hertelijck goeden dach.
[pagina 9]
trouwe
Wellecom sone, hoe staet het?
wille
Soot wesen machGa naar voetnoot1),
100[regelnummer]
U eijgen, en dat ick mach verwerven voorwaerGa naar voetnoot2).
tijt
Siet sone, gij wetet doch int claer,
Dat Gemeen Proffijt, u broeder vercoren,
Uijt den lande verdwaelt is of verlorenGa naar voetnoot3)
Van vrienden en magen, alsoo wij sien,
105[regelnummer]
En alhier geseijt onder ons drijen,
U moeder en ick, wij ordineren,
Mits dat gij sterck sijt int laborerenGa naar voetnoot4),
Dat gij hem sult soecken als een ontlader
Van onsen druck.
wille
Wie, ick vader?
tijt
110[regelnummer]
Ja sone, gij sijt de bekendeGa naar voetnoot5).
wille
Och armen, ick ben een arme blende,
Waer soud ick hem soecken? Dits vremt om dincken;
Ick mocht int water vallen en verdrincken,
Soo waerdij mij al teenemael quijt.
[pagina 10]
trouwe
115[regelnummer]
Eijlaes, soo blijft het Gemeen Proffijt
Eewich verloren.
wille
Dats wel bekent.
trouwe
Wij sijn krepel en doof en gij sijt blent,
Wie sal om soecken daerde derven beterden?Ga naar voetnoot1)
wille
Den Voorleden Tijt is krepel gewerden,
120[regelnummer]
En dOude Trouwe is doof bedegenGa naar voetnoot2).
trouwe
Tgeluck vliet van ons met groote scherdenGa naar voetnoot3),
Den Voorleden Tijt is krepel gewerden.
tijt
Eendrachtige Wille sou wel in deucht volherden,
Maer hij heeft blintheijt in sijn oogen gekregen.
wille
125[regelnummer]
Den Voorleden Tijt is krepel gewerden,
En dOude Trouwe is dooff bedegen.
trouwe
Wie sal de stoutheijt derven plegen,
Van tGemeen Proffijt te soecken? Laet sien.
[pagina 11]
wille
Het en can van ons luijden niet geschien,
130[regelnummer]
Want elck heeft letsel, alsoo men siet.
trouwe
Eijlaes, dits immers een groot verdriet;
TongelijckGa naar voetnoot1) heeft wel met ons gefooltGa naar voetnoot2):
Krepel, doof, blint ende verdoolt;
Ons staet te lijden een deerlijcken staet.
wille
135[regelnummer]
Moeder, ick weet ons goeden raet,
Om mijnen broeder wilt u verheugen,
Al ist dat wij niet gaen en meugen,
Wij sullen uijt senden sonder respijtGa naar voetnoot3),
Onsen knape.
trouwe
Wie, de Magere Tijt?
wille
140[regelnummer]
Ja, moeder, geen beter op aerden certeen.
tijt
Magere Tijt, die is over al met Elck Een
Seer wel bekent.
[pagina 12]
Daer en is geen plaetse ter werelt wijt,
145[regelnummer]
Of men weeter te spreken vande Magere Tijt,
Hij is in alle hoecken wel bekent.
tijt
Dus is hij oorboorlijck uijtgesentGa naar voetnoot1)
BovenGa naar voetnoot2) ijemant sal hij wesen getrou.
trouwe
Laet ons hem dan gaen roepen.
wille
Hou, Magere Tijt, hou!
150[regelnummer]
Wat maeckt gij, waer sit gij, in een gedrongenGa naar voetnoot3)?
de magere tijt
Ick sitte en brouGa naar voetnoot4) katijvigeGa naar voetnoot5) jongen,
Eendrachtige Wille, wat is u begeren?
wille
Comt, Magere Tijt, wilt niet tarderenGa naar voetnoot6),
Comt bij mijn vader en mijn moeder;
155[regelnummer]
Comt toch ras voort, mijn lieve broeder,
Sij spraken u geerne, dus comt toch voren.
magere
Wel jongman, ick come, wilt u niet storen,
Maer ick behoefde wel twee trompettenGa naar voetnoot7),
Eer sij mij hoorden.
[pagina 13]
wille
Comt doch, sonder letten;
160[regelnummer]
Sij wachten na u, soo ick u ontbantGa naar voetnoot1).
magere
Ick come geloopen als een calantGa naar voetnoot2),
Dorre en luchtichGa naar voetnoot3) na mijn bestierGa naar voetnoot4).
tijt
165[regelnummer]
Magere Tijt, u is wel kondich,
Hoe Gemeen Profijt, de sone mijn,
Lange tijt heeft verdoolt gesijn,
Sonder van hem te hooren eenige mare;
Dus om te weten, waer dat hij ware,
170[regelnummer]
Soo bidden wij u, wilt neerstich wesen
Om laboreren ende soeckt ons desen,
Want wij hebben compassie in sijn dolen.
magere
Soo is, bij gort, tschaep den wolf bevolen.
Sal ick hem soecken, soo sal hij gesocht ‘sijn.
175[regelnummer]
Ghij mocht ter werelt niet erger gerochtGa naar voetnoot6) ‘sijn,
Dan gij nu en sijt.
tijt
Hoe soo, lieve man?
[pagina 14]
magere
Ick ben de Magere Tijt.
tijt
Daer en leijt niet an.
Gij sijt doch wel bekent allomme.
magere
Dat is waer, maer nergens wellekomme,
180[regelnummer]
Gij hebt onrecht, dat gij mij eenigh last ‘geeft.
trouwe
Gij sullet wel bestellen, alst pas ‘geeft,
TwandelenGa naar voetnoot1) en sal u niet mishandenGa naar voetnoot2),
Oock sijdij bekent in alle landen,
Tsijn al vrienden, die gij hoort en siet.
magere
185[regelnummer]
Ick en hebbe een vrient ter werelt niet;
Hoort wat dit wijf doch van vrienden kout.
tijt
Wij sijn doof, crepel, blint ende out.
Ten is ons dingsGa naar voetnoot3) niet hem te gaen soecken;
Dus wilter u selven toe vercloecken,
190[regelnummer]
En soeckt hem, wij sullent verdienenGa naar voetnoot4) hogelijck.
wille
Dat sullen wij seker.
[pagina 15]
magere
Wat? Ick ga te drogelijckGa naar voetnoot1),
Ick sal van elck en een geveetGa naar voetnoot2) ‘sijn.
tijt
Die wandelen wil moet qualijck gecleet ‘sijn,
Soo lijt hij vande roovers vreeseGa naar voetnoot3) te min.
magere
195[regelnummer]
Ick salt bestaen. Godt geve mij gewin,
Want ick duchte in ware dingenGa naar voetnoot4),
Ick sal soo veel appelen als peren bringenGa naar voetnoot5);
Gemeen Proffijt is al verdeGa naar voetnoot6) te halen.
Adieu, meester en vrouwe.
trouwe
PijntGa naar voetnoot7) luttel te draelen,
200[regelnummer]
Vercoren bode op alle bedeGa naar voetnoot8),
En claerlijckGa naar voetnoot9), brengt gij mijn sone mede,
Gij sult geloont sijn van ons, dat meen ‘ick,
Dus wilt niet wachten.
magere
Kbelove u, neen ‘ick.
Hoet is, ick doe na uwen gebode.
205[regelnummer]
Adieu, u allen.
tijt
Nu, gaet met Gode,
Die wil u beschermen voor alle bedroch.
Pausa
[pagina 16]
magere
Nu bidt voor alle goede cooplieden doch,
Ick ga met een eenich eij ter mercktGa naar voetnoot1).
Wert de bootschap niet wel versterckt?
210[regelnummer]
Het lant dat wert seer wel bedijckt ‘nuGa naar voetnoot2),
Besiet of de Magere Tijt niet gelijckt ‘nu
Een messagier te zijn of een bode,
Om te gaen soecken (al doet hijt noode)
Tgemeen Proffijt, siet wat voor leijskensGa naar voetnoot3).
215[regelnummer]
Die knecht loopt gelijck de meijskensGa naar voetnoot4)
AchterlandeGa naar voetnoot5) met lustige bloedekensGa naar voetnoot6);
Hij slacht al dese lichte quistgoedekensGa naar voetnoot7),
Die luttel geven om vader en moeder.
Wil ick u de saken maken vroeder?Ga naar voetnoot8)
220[regelnummer]
Die knecht heeft soo lange geweest uijt tlant,
Ick ducht, dat hij gedolven is onder tsant,
Daer blijfter soo menich aen de strepeGa naar voetnoot9).
Wel, dunckt u met een wijse grepeGa naar voetnoot10),
Dat ick dus ga ter woude waert in?
225[regelnummer]
Nu valt mij eenen grouwel inden sin,
Al ware ick vet, ick sou werden magerGa naar voetnoot11).
Hola, hola! Ick hoor daer een jager;
Ick hope, ick sal geselschap vinden.
elck een
Her joGa naar voetnoot12), her jo, her jo!
magere
Ick wil mij onderwinden
230[regelnummer]
Nader te gaen, ick sieder hier eenen.
[pagina 17]
Godt wil u goeden dach verleenen
Jager vrient, met een vrolijck jaer.
elck
Ick danck u vrient, wie hoore ick daer,
Die mij dus groet met herten fier?
magere
235[regelnummer]
Ick, die u vrient ben.
magere
Ick ben een schamel bloet.
elck
Gij dunckt mij een trawantgenGa naar voetnoot2)
Die om de kuijte den haring braetGa naar voetnoot3).
magere
Ick ben nochtans een heer in mijnen staetGa naar voetnoot4),
240[regelnummer]
En daer toe seer groot van regimente,
Want al de werelt die geeft mij rente,
Op dese en dander sijde van Roomen.
elck
Gij speelt nochtans vande droge boomenGa naar voetnoot5),
[pagina 18]
Al sijdij grootelijck int vermetenGa naar voetnoot1).
245[regelnummer]
Hoe is uwen naem?
magere
Ja, dats te weten,
Wat meendij, dat ick sal met u jocken?
elck
Hoe heet gij: Mees-gaet-meGa naar voetnoot2) of wildij focken?Ga naar voetnoot3)
Maer Winter-vinckGa naar voetnoot2) of Pier Hoop-somer?Ga naar voetnoot4)
magere
Neen, geen van al....
magere
Gij soudet in seven jaer nietGa naar voetnoot6) raden,
Lieve man, ick can een ander slot ‘sluijtenGa naar voetnoot7).
elck
Soo toont mij dan een ander gebotGa naar voetnoot8) ‘buijtenGa naar voetnoot9),
Hoe dat gij heet en wie dat gij sijt.
[pagina 19]
magere
255[regelnummer]
Hoe ick heete?
elck
Jae.
magere
Den Mageren Tijt,
Die hier tot u come en ick groetje.
elck
Wat, Magere Tijt, verkrevelenGa naar voetnoot1) moetje;
Hoe menigen maeckt gij achter nat!Ga naar voetnoot2)
Wat drommel soeckt gij, berecht mij dat.
260[regelnummer]
Wilt gij den hase hier gaen belagen?
magere
Ick ga door alle landen om te vragen,
Daert nu geneuchelijck om sporenGa naar voetnoot3) ‘is,
Na eenen jongelijng die verloren ‘is,
Wiens vrienden met drucke sijn beseten,
265[regelnummer]
En nergens en can ick tbescheijt geweten,
Waer hij gestoven of gevlogen ‘is,
Of van wie hij verleijt of bedrogen ‘is.
Niemant can mij bescheijt daer af verclaren.
Hij is oock alleene niet wech gevaren,
270[regelnummer]
Want tis een jongeling van grooter fame,
Bemint van Elck Een.
[pagina 20]
magere
Hij heet Gemeen Proffijt.
elck
Die is lange duereGa naar voetnoot1),
Gij sult hem niet vinden, dus weest te vreden.
275[regelnummer]
Waer is hij dan?
elck
Tis lange geleden,
Dat hij is gaen schoijenGa naar voetnoot2) met de vinckenGa naar voetnoot3).
magere
Weet gij daer bescheijt van?
elck
Dat meucht gij wel dincken.
Wist ickt niet, ick sou daer af swijgen.
magere
Laet mij doch oock tbescheet daer van krijgen,
280[regelnummer]
Dat bid ick u, vrient, indient sijn ‘mach,
Dat ick mach houden mijnen termijn ‘dachGa naar voetnoot4).
Eij, segt het mij, en swijcht dan stille.
elck
WilGa naar voetnoot5)) ick dat doen?
[pagina 21]
magere
Ja, om mijnentwille.
elck
285[regelnummer]
Ick heb hem selfs geholpen uijten wegeGa naar voetnoot4),
Daer weet gij tslotGa naar voetnoot5).
magere
Ocharmen, gij?
elck
Ja ick, al over lange.
elck
Hij quam binnen mijn bedrijf gegaen,
290[regelnummer]
En ick en mochte hem niet gedoogen
Soo hovaerdich te gaen voor mijnen oogen,
En ick greep hem, want ick spaere groot noch cleen,
En ick hielp hem van kant.
magere
Wie, gij alleen?
elck
Neen, ick hadde bij mij gesellen twee,
295[regelnummer]
Die hielpen mij daer toe.
[pagina 22]
magere
O wee, o wee!
Gemeen Proffijt, eijlaes, sijt gij doot?
Soo en ist geen wonder, gesproken bloot,
Dat menich herte is int geween.
Hoe is uwen naem?
elck
Ick heete Elck Een,
300[regelnummer]
Die dagelijcx jage om mijn gemack.
magere
Wat dingen jaegt gij?
elck
Mijn selven inden sackGa naar voetnoot1),
Sonder ophouden, daer hebdij tslotGa naar voetnoot2).
magere
Jaechdij u selfs inden sack? Dat is sot.
Soo en derfdij niemant wijten u plagen.
elck
305[regelnummer]
Elck Een doet dit alle dagen,
En ick weet wel en bens wel vroet,
Dat ick ten lesten inden sack moet.
Siet, hier staetse open na mij en beijtGa naar voetnoot3).
magere
Is Gemeen Proffijt aldus verleijt
310[regelnummer]
Van Elck Een? Dats een kranckGa naar voetnoot4) bescheetGa naar voetnoot5),
En deerlijck om hooren.
[pagina 23]
magere
Hoe mogen sij heeten?
elck
Vreeseloose Winninge,
Alsoo is deen geheeten claer,
315[regelnummer]
En Bedriechelijcke Coopmanschap dander voorwaer,
Daer Elck Een mede die grepeGa naar voetnoot2) grijpt.
magere
Daer VreeslijckeGa naar voetnoot3) Winninge en Valsche Koopmanschap nijpt,
En als sij beijde tsamen accorderen
Met Elck Een, hoe soude hem dan generenGa naar voetnoot4)
320[regelnummer]
Inden lande Gemeen Proffijt?
elck
Daerom regeert gij nu, Magere Tijt.
Gij moet oock u macht mij openbaren.
magere
TjanGa naar voetnoot5), soumen u gesellen haer macht verclaren,
Wat Vreesselose Winninge bediet?
325[regelnummer]
Het is desulckeGa naar voetnoot6) die op ons siet.
Men souder eenen boeck af mogen schrijven.
[pagina 24]
elck
Kan Bedriegelijcke Koopmanschap oock niet bedrijvenGa naar voetnoot1),
Magere Tijt, wat meijndij?
magere
Jase, wonderlijck quaet.
elck
Het is al quaet, sack ende saetGa naar voetnoot2),
330[regelnummer]
Dies sterft tGemeen Proffijt vol wonden.
magere
Wel, Elck Een, hoe hieten u honden,
Daer gij tGemeen Proffijt me vingt,
En thorenken, dat gij met u bringt?
Segt ons tbediet om in te verheugen.
elck
335[regelnummer]
Dit horenken heet Geconfijte Leugen,
Gij hoorde noijt geen scherper vliegerkenGa naar voetnoot3).
magere
Geconfijte Leugen?
elck
Tis tschalckste bedriegerken,
Dat oijt jager droech aen den hals.
Ick make met logenen meer geschals,
340[regelnummer]
Men souder kalveren mede vermoordenGa naar voetnoot4).
[pagina 25]
Maer ick cleede se met de schoonste woorden,
Toonende des oorboor, wijsheijt en bate,
Ja, ten eijnde ist deucht en caritate.
Dat seg ick nochtans om twaer tontlastenGa naar voetnoot1),
345[regelnummer]
Tsijn leugenen om met de hant te tastenGa naar voetnoot2),
Maer de soeticheijt, die ick can toogen,
Verblint allomme der luijden oogen.
Ick blase tvolck de ooren soo vol, siet,
Met Geconfite Leugen.
magere
Gij deucht seker niet,
350[regelnummer]
Maer tgaet contrarie tGemeen Profijt.
elck
Ja, Elck Een jaegt na sijn selfs appetijt,
Of icker veel bedriege, alst gaet na mijn vermetenGa naar voetnoot3),
Wat vrage ick daerna?
magere
Segt hoe u honden heeten.
Sij schijnen ras met allenGa naar voetnoot4) fel ‘siende,
355[regelnummer]
Sij staenGa naar voetnoot5) gemackelijck, seer snel ‘siende;
Doet de namen mij condt van achter tot voor.
elck
Den eenen hont heet Eijgen Oorboor,
Geen beter en kan mijn horenken blasen.
magere
Vangdij daer oock wat mede?
[pagina 26]
elck
Ja ick, de schalcksteGa naar voetnoot1) hasen,
360[regelnummer]
Diemen mach vinden hier int lant,
Want snelder hont ick noijt en vant
Dan Eijgen Oorboor, seer scherp van luchteGa naar voetnoot2),
Soo spoorwijs, en hij maeckt geen geruchte,
OntsietGa naar voetnoot3) oock geenderhande contreijeGa naar voetnoot4),
365[regelnummer]
En al blaese ick somtijts ter laveijeGa naar voetnoot5),
Hij achtet cleijne, en loopt als een snelleken.
elck
Dat meucht gij wel verstaen,
Want als ick een wilt hebbe opgedaen
370[regelnummer]
Met mijn horenken Geconfijte Leugen,
Soo laet hij niet af met al sijn vermeugen,
Voordat hijt gedreven heeft inden strick.
magere
Tjan, Elck Een, gij sijt het mannekenGa naar voetnoot8), sickGa naar voetnoot9),
Gij leest u lesse wel sonder brief kenGa naar voetnoot10).
375[regelnummer]
Hoe heet den anderen hont?
elck
Dat is een liefken.
Noijt beter, wijser, noch snelder mede.
[pagina 27]
magere
Hoe is sijnen naeme?
elck
Geveijnsde Heijlichede.
Mijn herte dunckt mij daer na te verlangen.
magere
Is hij profijtelijck?
elck
Ja, hij can vangen
380[regelnummer]
De grootste wolven, die int lant ‘sijn.
Ick derf wel seggen, hij soude vaillant ‘sijn
Om leeuwen te vangen ende leeuwinnen,
Hij heeft het gedaen, condijt versinnen,
Nochtans sijnt dieren van grooten statuere.
magere
385[regelnummer]
Wat wolven en leeuwen?
elck
Ja, wel ter keureGa naar voetnoot1).
Cleijne dierkens en hebben met hem niet anGa naar voetnoot2).
Als hij inde duijnen comt, lieve man,
Gij weet niet, wat hij al vangt. LampreelenGa naar voetnoot3),
Herten, hinden en sulcke perceelenGa naar voetnoot4)
390[regelnummer]
Krijcht hij dickwils met eenen spronge.
Geveijnsde Heijlicheijt lickt met sijn tonge,
Tschijnt hij wil alle seerteGa naar voetnoot5) genesen,
[pagina 28]
Maer daer mach geen valscher op aerden wesen.
Hij bedriecht een werelt vol vremde dieren.
magere
395[regelnummer]
Sulcke namen en hoorde ick noijt versierenGa naar voetnoot1)
Om honden te geven.
elck
Hij bedwingt wel rossen,
Hij vangt oock somtijts die outste vossen,
Diemen vint in eenige woestijne.
magere
Ick hoor wel, hij is met allen fijne
400[regelnummer]
Geveijnsde Heijlicheijt.
elck
Dat gaet sonder seggenGa naar voetnoot2).
Hij can de schalckste practijcken uijtleggenGa naar voetnoot3),
Die gij oijt hoorde van al u leven.
Somtijts comt hij sluijpende, somtijts met beven,
Somtijts quispelsteerten, somtijts al gapende,
405[regelnummer]
Somtijts al springende, betrapendeGa naar voetnoot4),
Al te behendich can hij sluijpen.
Hij soude een mensch in den boesem kruijpen
Van vrientschap, dat soude hij selve schatten.
magere
Vangt hij wel muishondenGa naar voetnoot5)?
elck
Ja hij, de schalckste katten,
410[regelnummer]
Die hier ontrent sijn.
[pagina 29]
magere
Maer hoe dat ick verdooft ‘bin!
elck
In alle potten steeckt hij sijn hooft ‘in
Om tvette te knagen van den beene.
Soo gierich en saegt gij noijt geene.
Nimmermeer en is sijn mage sat.
magere
415[regelnummer]
Bij den doot, wel wat hont is dat!
Hij is vrij van natueren sonderlijckGa naar voetnoot1).
elck
Dus vrient, met dese honden wonderlijck
En met dat horenken, dat mij vroomtGa naar voetnoot2),
En met mijn gesellen voor genoomt,
420[regelnummer]
Soo heb ick Gemeen Proffijt verjaecht.
Gij sult hem niet meer sien.
magere
Dat moet sijn beclaecht;
In mij ist eenen deerlijcken rouwe.
Voorleden Tijt en dOude Trouwe,
Mijn meester en vrouwe, daer ick bij woone,
425[regelnummer]
En Eendrachtige Wille haeren sone,
Die sullen jammerlijck sijn tonvreden.
elck
Wie u daerna vraecht boven of benedenGa naar voetnoot3),
Gij meucht het vrij wel te kennen geven,
Dat Elck Een heeft tGemeen Proffijt verdreven
430[regelnummer]
Mits der hulpe hier voren verhaelt.
[pagina 30]
magere
Ick sie wel, ten baet niet langer gedraelt.
Ick mach wel keeren alsoo ick quam,
Maer ontsaege ick niet u dulheijtGa naar voetnoot1)gram,
Gij sout het becoopen, alsoo ick meen.
elck
435[regelnummer]
Wat? Soudij u stellen willen tegen Elck Een?
Aij, armen bloet, wat meucht gij kallen!
Ick soude u te niete doen met allen,
Gelijck de katte speelt met de muijs.
magere
Nu ga ick na huijs ‘al met konfuijs,
440[regelnummer]
En sluiten den stal, tpeert is verlorenGa naar voetnoot2)
Met mij, ick seij et wel van te voren,
Dat ick om niet sou keeren en wenden.
Wat necker, soumen mij uijtsenden,
Die Magere Tijt heete, soo elck wel weet?
415[regelnummer]
Ick ben van al de werelt geveetGa naar voetnoot3);
Niemant en raept in mij solaes,
Deen heet mij dul en dander dwaes;
Deen bespoutGa naar voetnoot4) mij, dander verspreecktGa naar voetnoot5) ‘mij;
Deen die doutGa naar voetnoot4) mij, dander die steeckt ‘mij:
450[regelnummer]
Vele gebreeckt mij aen voeten en hooft,
Want Magere Tijt is nergens gelooft;
Dus come ick tuijs met ijdeleGa naar voetnoot6) flassenGa naar voetnoot7)
Mijn volck met quade tijding verrassen.
Pausa
[pagina 31]
wille
Ons knape moet ons met allen spoen.
455[regelnummer]
Ick hoorde hem vlus spreken, soo ick can bevroen,
En ick hoorde hem treden, soo mij dochte.
trouwe
Och lieve, of hij ons kint tuijs brochte,
Soo en was noijt blij der wijff geweten.
tijt
Ick duchte, neen hij.
wille
Hij is al verbetenGa naar voetnoot1).
460[regelnummer]
FeraGa naar voetnoot2) pessima heeft hem verswolgen.
tijt
Soo is hij Joseph gaen leeren volgen
Inde speloncke, peijs ick.
wille
Gij hebbet juist geraden.
magere
Help ons, o lieve Tijt, genaden.
Dit soecken doet mij groot verdriet;
465[regelnummer]
Dese sware moijte te doen voor niet,
Ist niet een kennelijck ongeval?
Jaet, seker, de Heere bewaere u al;
Ick was noijt soo verdeGa naar voetnoot3), ick quam weer hier.
[pagina 32]
tijt
Wel, Magere Tijt, ons messagier,
470[regelnummer]
Weest wellecom; hoe ist gevaren?
magere
Bijlo, tvlas is beter dan tgarenGa naar voetnoot1).
Ick en hebbe geen nieu maren alsGa naar voetnoot2) van desen.
trouwe
Waer is ons kint?....
wille
475[regelnummer]
Hij is met HeliasGa naar voetnoot4) opgevaren.
trouwe
Met den vierigen wagen?
magere
Doet requiem lesen:
Hij mach alreede te NobisGa naar voetnoot5) wesen,
Bij themelrijck op een mijle of tweeGa naar voetnoot5)
[pagina 33]
trouwe
Waer is ons kint?
magere
Doet requiem lesen:
480[regelnummer]
Gemeen Proffijt keert nimmermeer hier teerste.
Hij is al deure.
tijt
Waer is hij gebleven?
[pagina 34]
Hoe hij gestorven is ende vervlogenGa naar voetnoot1).
Ick en hadde hem nimmermeer getogenGa naar voetnoot2).
490[regelnummer]
Die hem geholpen heeft vanden wege,
Dat scheen sijn vrient te zijn.
trouwe
Noijt sulcken onsegeGa naar voetnoot3).
Nu sal ick geen vreugde meer verspreenGa naar voetnoot4).
tijt
Wie heeft hem gedoot?
magere
Bijloo, Elck Een.
Want hij heeft het geseijt openbaerlijck
In mijn presentie ....
wille
495[regelnummer]
Och, Gemeen Proffijt, sijdij dus daerlijckGa naar voetnoot5)
Van Elck Een omgebracht en bedorven?Ga naar voetnoot6)
Soo is de meesteGa naar voetnoot7) vreucht gestorven,
Die wij hebben mochten.
magere
Ja, hij heeft het gedaen met twee gesellen,
Gij en hoorde noijt sulcke namen spellen,
500[regelnummer]
Als sij hebben, om claere versinningeGa naar voetnoot8).
trouwe
LieveGa naar voetnoot9), hoe hieten se?
[pagina 35]
magere
Vreeselose Winninge,
Den schamelstenGa naar voetnoot1) naem, die oijt geboren ‘was;
En den quaetsten, die oijt om horen ‘was,
En noch was hij van een ander bestreden,
505[regelnummer]
En teenemael tonder getreden,
Die Bedriegelijcke Koopmanschap heet.
Dese hebben Gemeen Proffijt verleet
Tot in sijn doot.
tijt
Noijt sulck verdriet.
magere
Noch was hij van twee honden bespietGa naar voetnoot2),
510[regelnummer]
Daer Elck Een af gaf den spoorGa naar voetnoot3).
wille
Hoe heeten die?
magere
Eijgen Oorboor
En Geveijnsde Heilicheijt, dit waren de beijde.
trouwe
Och, Elck Een, wat grooter leijde
Hebdij ons gedaen!
magere
Wat! Het wert noch int leste zijn ongemack,
515[regelnummer]
Want hij jaecht hem selven inden sack.
Int ende staet hem te wanheugenGa naar voetnoot4).
[pagina 36]
tijt
Hoe heet sijn horenken?
magere
Geconfijte Leugen.
Daer blaest hij mede; tclinckt inden hemel.
trouwe
Eij, Elck Een, onaerdich kemelGa naar voetnoot1),
520[regelnummer]
Gij maeckt u selven des lijdens knecht;
MijGa naar voetnoot2), Oude Trouwe en Geplogen RechtGa naar voetnoot3),
Eendrachtige Wille, wij sijn doof, krepel en blint.
Tmach ons wel deren, soo tis versint.
Hier voortijts haddet wonder geweest om sien.
magere
525[regelnummer]
Daerom ben ick een heer geworden mitsdien;
Dit ginck mij Elck Een verwijten.
Ick docht, dat hij mij soude hebben gaen smijtenGa naar voetnoot4);
Hij stont, docht mij, recht in wanckelijckhedeGa naar voetnoot5).
wille
Waer was Elck Een dan?
magere
Int Bos van Ondanckelijchede.
530[regelnummer]
Daer jaecht hij, daer weunt hij, daer vliecht ‘hij,
Daer clopt en cleuntGa naar voetnoot6) hij, daer bedriecht ‘hij,
Met zijn twee honden, die wonder kokenGa naar voetnoot7).
[pagina 37]
trouwe
Geveijnsde Heilicheijt, die soude bestoken
Ende bedriegen een werelt vol lieden.
tijt
535[regelnummer]
Wij mogen ons handen tot Godt gaen bieden,
Elck Een heeft tGemeen Proffijt verdreven.
wille
Twaer onrechtGa naar voetnoot1), soude men tal suiver wiedenGa naar voetnoot2).
Wij mogen ons handen tot Godt gaen bieden.
magere
Of ment veel wil braden of siedenGa naar voetnoot3),
540[regelnummer]
Elck Een moet hem beschuldigt geven.
tijt
Wij mogen ons handen tot Godt gaen bieden.
Elck Een heeft tGemeen Proffijt verdreven.
Pausa
de goedertierenheijt godts
Vrienden, wilt bij discretienGa naar voetnoot4) leven,
En troost u selven in alle u wercken;
545[regelnummer]
Godt wil op u patientie mercken.
Wilt u verstercken in de Heilige Schriftuere,
Die u bewesen wert met woorden puere.
Sijt blijde in Gode, maeckt geen proces
Tegen den Heere.
[pagina 38]
trouwe
OntsluitGa naar voetnoot1) ons des,
550[regelnummer]
Want het dunckt ons seer vremt om hooren.
goedertierenheijt
Ick segt u vast, spraeck ick er niet vooren,
Gij sout al anders sijn geslegen.
Maer met alle mijn macht ben ick er tegen,
Want ick heb int capittel wat gebotsGa naar voetnoot2).
tijt
555[regelnummer]
Hoe is dan uwen name?
goedertierenheijt
De Goedertierenheijt Godts,
Die voor u staet met grooter trouwe.
magere
Wilt bij ons blijven, genadige vrouwe,
Want, eilaes, wij mogen u niet derven.
goedertierenheijt
Dat Godt u die plagen liet verwerven,
560[regelnummer]
Dat Gemeen Proffijt is uijt u oogen,
Dats Elck Eens schuit, ick salt u betoogen.
Vaet wel mijn woorden, gij bevroet het;
Sijn groote ondanckbaerheijt, die doet het,
Die wij hem dagelijcx sien aenvaerden,
565[regelnummer]
Want Godt en siet niet op der aerden
Dan ondanckbaerheden, dat is claer,
En Elck Een wandelt daerin.
[pagina 39]
wille
Eijlaes, dat is waer,
Dat is den bos, daer hij in jaecht.
goedertierenheijt
Door ondanckbaerheijt soo was geplaechtGa naar voetnoot1)
570[regelnummer]
Lucifer uit den hemel, soo ick bewijse,
Ende Adam uijt den Paradijse,
Want hadde hij niet ondanckelijck gedaen,
Sij hadden ootmoedelijck wel verstaen
In wat grooter eeren dat sij stonden.
575[regelnummer]
Caïn was oock ondanckbaer bevonden,
Sijn broeder doodende, in wanhope stervende;
Caïn was de maledictie verwervende
Tot de sevenste generatie.
Esau verbeurde sijns vaders gratie,
580[regelnummer]
En Pharao verdronck inde Roode Zee
Door ondanckbaerheijt.
trouwe
O, onsprekelijcke wee
Heeftse gedaen, men leset genoech.
goedertierenheijt
Dickwils Godt de Israelijten sloech
Om haer ondanckbaerheden, doe
585[regelnummer]
Corach, Dathan, AbironGa naar voetnoot2) daer toe
Soncken door daerde levend inde helle,
Door haeren ondanckbaren bestelleGa naar voetnoot3).
Saül was beseten en Davut manslachtich,
Absolon verhangen en Salomon warachtich
590[regelnummer]
Verviel ter afgoderie met sinne
Door ondanckbaerheijt en vrouwen minne.
[pagina 40]
Achitophel hem selven oock verhing;
Holofernes de doot van Judith ontfing
En Haman wert aen sijn selfs galge gehangen.
595[regelnummer]
Herodes doodde de kinderen in groot verstrangenGa naar voetnoot1),
En Caiphas gaf den raet oock mede
Door quade en valsche ondanckbaerhede,
Dat men Christum den salichmaker doden soude;
Dit quam door ondanckbaerheijt.
tijt
Na mijnen onthoudeGa naar voetnoot2)
600[regelnummer]
En heb ick op een tijt noijt gehoort
Soo veel gelijckenissen.
goedertierenheijt
Nu hoort noch voort.
De Joden kruisten Christum, dats claer,
En Judas verhing hem selven voorwaer.
Jerusalem, Troijen en tRoomsche getal,
605[regelnummer]
Ondanckbaerheijt die vernieldent al.
De plagen en verdervingen meest gevallenGa naar voetnoot3),
Die comen door ondanckbaerheijt raet allen,
En elck mensch vervremt van Godt onspringelijckGa naar voetnoot4)
Door ondanckbaerheijt onbedwingelijck.
610[regelnummer]
Wee hem, die schuilend is onder haer bodeGa naar voetnoot5).
Alder sonden sonde, tleelijckste voor Gode,
Dat is de ondanckbaerheijt alleene,
Also BernardusGa naar voetnoot6) ons seijt gemeene:
Ondanckbaerheijt is een barnende wint,
615[regelnummer]
Uijtdrogende, dat gijt wel versint,
De borne aller ontfermherticheden.
[pagina 41]
wille
Lof sij Gode inde hemelsche steden,
Dat gij ons alsoo beduijt den sin.
goedertierenheijt
Ick seg u: Elck Een die woonter in,
620[regelnummer]
En ten sij, dat hij verhuist uijt die plecken,
Ick, Goedertierenheijt Gods, sal moeten vertrecken,
En Godts Rechtvaerdicheijt sal u genaken,
En dat seer haestelijck.
magere
Wat sullen wij maken?
Wij sijn doch al arme menschen kranck.
goedertierenheijt
625[regelnummer]
Wat baet, dat gij segt den Heere lof en danck,
Lange gebeden leest en processij draechtGa naar voetnoot1),
EnGa naar voetnoot2) u Vreeseloose Winninge behaecht,
En Bedriegelijcke Coopmanschap bij u blijft?
Ten mach niet wesen, soo gijt drijftGa naar voetnoot3),
630[regelnummer]
Genade verkrijgen en altoos quaet ‘doen.
trouwe
Wilde Elck Een na uwen raet ‘doen,
Ons lijden souw seer korts enden.
goedertierenheijt
Geconfijte Logen, tvolck te verblenden,
U Eijgen Oorboor en Vreeseloose Winninge daerbij,
635[regelnummer]
Geveijnsde Heilicheijt en Hipocrisij,
[pagina 42]
Hoe vals sijn alle u loose lagen.
O Elck Een, wat baet u dijn jagen?
Schriftuer weet het, sij ist diet sprack:
Gij jaecht u selven in den sack,
640[regelnummer]
Wekken sack bediet ons de helle
Vol van verdriet. Wee u, geselle,
Dat gij aldus verblint u selven snuijtGa naar voetnoot1).
magere
Neemt, vrienden, in danck ons slechtGa naar voetnoot2) besluit.
Wij wilden wel, dattet waer beter geregeltGa naar voetnoot3),
645[regelnummer]
Maer die sijn selven bij figueren spegelt,
Die spiegelt hem wel, pleecht men te seggen,
Dus wilt dit int beste overleggenGa naar voetnoot4),
Isser wat goets geschiet in ons spel.
wille
Geeft Godt de eer en niemant el,
650[regelnummer]
En meest Godt vreest, wilt daerin volherden.
Laet ons Godt bidden, dattet pais en vre mach werden.
Meest Godt vreest.
- voetnoot1)
- dus die hoogstens zien kan, dat iemand spreekt.
Van der Laan, Rederijkersspelen
- voetnoot1)
- sloeg geen acht op.
- voetnoot2)
- huwen.
- voetnoot3)
- ontgaan.
- voetnoot4)
- ongelukkig.
- voetnoot5)
- wij hebben elkaar niets te verwijten; vgl. Harreb. I, 414: kwâ klok, kwâ klepel; kwâ pot, kwâ lepel; en Nyeuv. bl. 119.
- voetnoot1)
- ovenkrabber.
- voetnoot2)
- rakelstok om het vuur van den oven om te roeren; vgl. voorde uitdr. ons: de pot verwijt den ketel, dat hij zwart ziet.
- voetnoot3)
- de boventoon, ‘het hoogste woord’; synon. met bovenzang.
- voetnoot4)
- daar wordt weinig naar geluisterd.
- voetnoot5)
- eertijds.
- voetnoot6)
- thans.
- voetnoot7)
- volgens Tuinman (II, 160) ontleend aan het ‘aan- en afstellen van de vierdagen der Roomsche Heiligen door den Paus.’
- voetnoot8)
- vgl. ongedorsten (Ned. Wdb. III, 3162).
- voetnoot1)
- ligt te slapen.
- voetnoot2)
- zinsp. op een bekende legende: De zeven Slapers van Efeze, die door een jarenlangen slaap in de gevangenis aan den marteldood voor het Christendom ontkwamen.
- voetnoot3)
- geen steek; mnl. niet enen steke.
- voetnoot4)
- voorzeker (als mnl. emmer).
- voetnoot1)
- geheel en al; vgl. niet met al, niemendal.
- voetnoot2)
- naar mij voorkomt.
- voetnoot1)
- plegen.
- voetnoot2)
- genezing.
- voetnoot1)
- ik zou er niet om geven.
- voetnoot2)
- het is niets voor mij.
- voetnoot1)
- boomblad.
- voetnoot2)
- bericht.
- voetnoot3)
- (zijn) trouw scherpt zijn verstand; of: Trouw (voc.), licht hem in (vgl. mnl. vroeder maken); alleen licht niet Trouwe, maar Tijt hem in.
- voetnoot1)
- zoo (goed, wel) als 't kan.
- voetnoot2)
- wat ik als uw ‘eendrachtige wil’ verwerven kan [zal ook u(w) eigen zijn]? Of wordt de nog niet voltooide zin door Tijt afgebroken?
- voetnoot3)
- niet meer te vinden door.
- voetnoot4)
- uw best doen.
- voetnoot5)
- nl. met de rechte wijze van zoeken.
- voetnoot1)
- betreden.
- voetnoot2)
- geworden, verl. deelw. van bedijen, groeien; vgl. nog wvla. bedijgen en eng. to grow.
- voetnoot3)
- schreden.
- voetnoot1)
- lees: ongeluck.
- voetnoot2)
- gesold.
- voetnoot3)
- onverwijld.
- voetnoot4)
- weest daarvan overtuigd.
- voetnoot1)
- nuttig om uitgezonden te worden.
- voetnoot2)
- meer dan.
- voetnoot3)
- hier wel: verscholen.
- voetnoot4)
- verwek; sitte en brou = zit te brouwen; vgl. r. 31.
- voetnoot5)
- ellendig, nietswaardig; maar ook: zedelijk verdorven, slecht.
- voetnoot6)
- dralen.
- voetnoot7)
- wegens de doofheid, althans van Trouwe.
- voetnoot1)
- verklaarde; verl. tijd van ontbinden.
- voetnoot2)
- snaak.
- voetnoot3)
- kaal, slecht gekleed; vgl. r. 191 en Everaert XXVII, 3: G. Wel knecht hoe staet? S. Al dorre en drooghe.
- voetnoot4)
- leefwijze.
- voetnoot5)
- = indic.: vermonden, vertellen.
- voetnoot6)
- geraakt, (terecht) gekomen; nog (vooral in Vlaand.) doch ook gewestelijk in N.-Ned. gebruikelijk verl. deelw. bij (ge)raken.
- voetnoot1)
- het (om)zwerven.
- voetnoot2)
- hinderen.
- voetnoot3)
- vgl. r. 81.
- voetnoot4)
- naar verdienste beloonen.
- voetnoot1)
- kaal; vgl. r. 162, 193, 243.
- voetnoot2)
- verl. deelw. van veeden, haten, bestrijden.
- voetnoot3)
- gevaar.
- voetnoot4)
- waarlijk.
- voetnoot5)
- het is lood om oud ijzer; vgl. Ned. Wdb. XII, 888: het zijn zooveel (of: zulke) appelen als peren, 't een is zoo veel als 't ander.
- voetnoot6)
- laat-mnl. naast verre.
- voetnoot7)
- doe uw best.
- voetnoot8)
- uitgekozen op elk (nl. elks) verzoek.
- voetnoot9)
- zeker.
- voetnoot1)
- met geringe kans op winst of succes?
- voetnoot2)
- de zaak wordt flink aangepakt; vgl. Siecke Stadt, 168/9: H. Dus heb ick tlant gaen bedijcken, dat ick heb credencij boven ijmant dier leeft.
- voetnoot3)
- liedjes.
- voetnoot4)
- nl. de meisjes van pleizier.
- voetnoot5)
- het land door.
- voetnoot6)
- pretmakers.
- voetnoot7)
- verkwist(st)ers.
- voetnoot8)
- uitleggen.
- voetnoot9)
- strepe, grens, waar de overgang is naar het ‘ander lant,’ d.i. ‘de andere wereld’, het doodenrijk? vgl. Muller in Tschr. XLVIII, 206.
- voetnoot10)
- keus?
- voetnoot11)
- grappige toesp. op zijn buitengewone magerheid.
- voetnoot12)
- een jagersuitroep?
- voetnoot1)
- vgl. r. 161.
- voetnoot2)
- bedelaar, landlooper.
- voetnoot3)
- hier wel: die komt klaploopen; vgl. Leendertz in Tschr. XXXVIII, 316 vlgg.
- voetnoot4)
- stand.
- voetnoot5)
- ge zijt kaal gekleed; vgl. r. 191.
- voetnoot1)
- snoeven.
- voetnoot2)
- voor vogelnamen als spotnaam overgedragen op een persoon zie Muller in Tschr. XXV, 22 vlgg.; Sp. der Minnen, bl. 227; voor mees als beeld van iets minderwaardigs Ned. Wdb. IX, 414.
- voetnoot3)
- er van door gaan.
- voetnoot2)
- voor vogelnamen als spotnaam overgedragen op een persoon zie Muller in Tschr. XXV, 22 vlgg.; Sp. der Minnen, bl. 227; voor mees als beeld van iets minderwaardigs Ned. Wdb. IX, 414.
- voetnoot4)
- Pier komt in tal van spottende verbindingen voor; vgl. Ned. Wdb. XII, 1556/7.
- voetnoot5)
- personific. van de armoede, het gebrek; vgl. Everaert XXVII, 12; bl. 636.
- voetnoot6)
- een onbepaald lange tijd; vgl. ons: in geen honderd jaar.
- voetnoot7)
- tot een andere slotsom komen.
- voetnoot8)
- bekendmaking.
- voetnoot9)
- een rijmlap.
- voetnoot1)
- door jeuk vergaan.
- voetnoot2)
- vgl. Harreb. II, 117: hij is achter nat, hij zal bankroet maken.
- voetnoot3)
- nasporen.
- voetnoot4)
- op goed geluk.
- voetnoot1)
- (er van) door.
- voetnoot2)
- rondzwerven (om te gaan bedelen?).
- voetnoot3)
- nl. de (kale) vinken; vgl. r. 248.
- voetnoot4)
- de dag, waarop een betalingstermijn (dus hier: de aanvaarde taak?) eindigt.
- voetnoot5)
- zal.
- voetnoot1)
- verl. tijd van dunken = scheen.
- voetnoot2)
- nut.
- voetnoot3)
- voorspoed.
- voetnoot4)
- vermoord.
- voetnoot5)
- de hoofdzaak.
- voetnoot6)
- Kil. wtschrift, ook: descriptio; hier = beschrijving, verhaal?
- voetnoot1)
- weitasch; vgl. wellicht Harreb. II, 489: hij praat zich zelven in den zak, hij praat zich vast.
- voetnoot2)
- vgl. r. 286.
- voetnoot3)
- op mij te wachten; voor beiden naar iets, zie Ned. Wdb. II, 1539.
- voetnoot4)
- slecht.
- voetnoot5)
- vgl. r. 91.
- voetnoot1)
- kennis.
- voetnoot2)
- de greep van het jachtgeweer? Of misschien moet men denken aan uitdr. als: de greep weten; de greep weg hebben, zich op zijn vak verstaan.
- voetnoot3)
- lees: Vreeseloose.
- voetnoot4)
- zich in het leven houden.
- voetnoot5)
- uitroep (= bij St. Jan).
- voetnoot6)
- menigeen.
- voetnoot1)
- niets uitrichten.
- voetnoot2)
- Harreb. II, 484, 488; vgl. Siecke Stadt, 102: Dus heeft gedoogen sack noch saet....
- voetnoot3)
- jagertje? vgl. mnl. vlieger, iem., die op de vogeljacht gaat.
- voetnoot4)
- een spreekwoord?
- voetnoot1)
- om de waarheid te verwijderen, achterwege te laten; vgl.: de waarheid sparen.
- voetnoot2)
- vgl. Everaert IV, 169 en: tastbare leugens.
- voetnoot3)
- vgl. r. 244.
- voetnoot4)
- vgl. r. 45.
- voetnoot5)
- jagersterm: het plotseling stilstaan van den hond in de nabijheid van het wild.
- voetnoot1)
- slimste.
- voetnoot2)
- reuk.
- voetnoot3)
- vreest.
- voetnoot4)
- hier wel: terrein.
- voetnoot5)
- ongeoorloofde jacht, strooperij; vgl. De Bo, 537: op lavei gaan; - zitten.
- voetnoot6)
- ten opzichte van.
- voetnoot7)
- gedachte.
- voetnoot8)
- het ventje, het baasje.
- voetnoot9)
- zeg! (imper.), of: zeg ik; vgl. Spanoghe-Muller-De Vreese in Tschr. IX, 80; XI, 31, 244; XII, 289.
- voetnoot10)
- zonder geschreven schrift voor U, dus: uit het hoofd; vgl. Rein. I, 2228.
- voetnoot1)
- naar wensch.
- voetnoot2)
- eig. laten zich met hem niet in (vgl. mnl. ane iet hebben); beteekenen voor hem niets.
- voetnoot3)
- konijntjes. Meer gebruikelijk dan lampreel (ofr. laperel) was lampraas. In Rein. II is Lampreel eigennaam van het konijn.
- voetnoot4)
- hier: dieren, zooals het ook, meestal minachtend, personen aanduiden kan.
- voetnoot5)
- pijn.
- voetnoot1)
- uitdenken, verzinnen.
- voetnoot2)
- cela va sans dire.
- voetnoot3)
- uitvoeren.
- voetnoot4)
- overvallende.
- voetnoot5)
- katten.
- voetnoot1)
- zinneloosheid.
- voetnoot2)
- 't is te laat berouwd; vgl. Houwaert: Als 't peirt verloren is, dan sluyt men den stal (Tschr. XXIX, 175).
- voetnoot3)
- vgl. r. 192.
- voetnoot4)
- bespuwt, duwt.
- voetnoot5)
- scheldt uit; vervloekt.
- voetnoot4)
- bespuwt, duwt.
- voetnoot6)
- ledige.
- voetnoot7)
- flesschen.
- voetnoot1)
- doodgebeten.
- voetnoot2)
- wild dier; of is misschien de uitdr. verbasterd uit: fera bestia?
- voetnoot3)
- vgl. r. 198.
- voetnoot1)
- de uitkomst beantwoordt niet aan de verwachting; misschien tevens woordsp. met garen als ww. (= gaderen), bijeenbrengen?
- voetnoot2)
- in het geheel geen nieuws.
- voetnoot3)
- naderen.
- voetnoot4)
- Elia.
- voetnoot5)
- in de hel; vgl. Muller in Tschr. XLVIII, 205-9 en het daar - uit Veelderh. Geneuchl. Dichten (ed. Letterk.) 168 - aangehaalde: Claes van Nobis, van Hemelrijck drie mijlen; met de desbetreffende noot.
- voetnoot5)
- in de hel; vgl. Muller in Tschr. XLVIII, 205-9 en het daar - uit Veelderh. Geneuchl. Dichten (ed. Letterk.) 168 - aangehaalde: Claes van Nobis, van Hemelrijck drie mijlen; met de desbetreffende noot.
- voetnoot1)
- het hart zinkt me in de schoenen; met herinnering wel aan de oorspr. bet. van schricken, springen; vgl. Mnl. Wdb. VII, 768; VIII, 2379.
- voetnoot2)
- waarsch. een gefingeerde plaatsnaam, zooals ze in rederijkersspelen vaak voorkomen en vermoedelijk in bet. overeenstemmende met: copen gawe, coppi gaewi, coppen ghaeuwe (Everaert XII, 315), dat, oorspr. misschien een term uit een of ander kinderspel (Nijeuv. bl. 107/8) de bet.: goede boel, feest schijnt gekregen te hebben. Dat Gem. Proffijt ‘tot Koppen Goole onder 't sant gedolven is’ zou dan kunnen beteekenen: verdwenen ten gevolge van feestvieren, verkwisten (vgl. r. 215 vlgg.).
- voetnoot3)
- aangestormd.
- voetnoot4)
- gissen.
- voetnoot1)
- weggestoven.
- voetnoot2)
- naar mij toe getrokken?
- voetnoot3)
- nederlaag.
- voetnoot4)
- uit verspreeden = verspreiden.
- voetnoot5)
- vgl. mnl. dare naast dere.
- voetnoot6)
- in 't verderf gestort.
- voetnoot7)
- grootste.
- voetnoot8)
- tot (een) duidelijk begrip (van de zaak); een rijmlap.
- voetnoot9)
- eilieve.
- voetnoot1)
- armzalig.
- voetnoot2)
- beloerd.
- voetnoot3)
- den te volgen weg van (= voor) aangaf.
- voetnoot4)
- bedroefd zijn.
- voetnoot1)
- voor kemel als scheldwoord vgl. Ned. Wdb. VII, 2115.
- voetnoot2)
- lees: wij?
- voetnoot3)
- gewoonterecht, dat steeds in practijk gebracht is in vroeger tijd, want blijkens den volgenden regel is Geplogen Recht hier dezelfde als Voorleden Tijt.
- voetnoot4)
- slaan.
- voetnoot5)
- onzekerheid.
- voetnoot6)
- klopt; slaat (als nog in 't vla).
- voetnoot7)
- klaar spelen.
- voetnoot1)
- verkeerd.
- voetnoot2)
- haarfijn uitzoeken, wie de meeste schuld heeft.
- voetnoot3)
- er lang over spreken.
- voetnoot4)
- oordeel des onderscheids.
- voetnoot1)
- verkondig.
- voetnoot2)
- gezag; dus: ik heb stem in 't kapittel.
- voetnoot1)
- tot straf verdreven.
- voetnoot2)
- voor dezen vorm van den naam, vgl. Cristenk., 1810.
- voetnoot3)
- gedrag.
- voetnoot1)
- overweldiging.
- voetnoot2)
- voor zoover ik mij herinner.
- voetnoot3)
- geschied.
- voetnoot4)
- God, die de oorsprong van alles is; vgl. Mnl. Wdb. V, 1286: ontsprinc, oorsprong en het daar aangehaalde: Dus is Christus een ontsprinc van al dat ye beghin ontfinc. Hoogl. c. 32, vs. 10.
- voetnoot5)
- gebod.
- voetnoot6)
- Bernard van Clairvaux (1091-1153).
- voetnoot1)
- processie houdt met kruisen, vanen enz., die men plechtig omdraagt; nog in 't wvla. (De Bo, 775).
- voetnoot2)
- en (dat).
- voetnoot3)
- bedrijft.
- voetnoot1)
- bij den neus hebt; bedriegt.
- voetnoot2)
- eenvoudig.
- voetnoot3)
- geversificeerd?
- voetnoot4)
- goed opnemen.