Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid
(1952)–K. ter Laan– Auteursrecht onbekend[Jacob van Maerlant]Maerlant, Jacob van -, ± 1235-1300, geboren in de buurt van Brugge, was eerst koster te Maerlant in Oost-Voorne. Daar schreef hij waarschijnlijk Alexander, 1260; dan Die Historie vanden Grale en Merlijns Boeck, een vertaling van de beroemde prozaroman van Robert de Borron over de Graal, opgedragen aan heer Albrecht van Voorne. Daarop volgden Torec, 1262 en Van Troyen, 1264; misschien ook nog Wapene Martijn. In 1266 verhuisde Maerlant naar Damme, waar hij scepenclerc (stadssecretaris) zou geweest zijn. Daar schreef hij zijn grote werk: der Naturen Bloeme, 1269; Rijmbijbel, vóór 1271; Sinte-Franciscus, 1272, en Sinte-Clara. Sedert 1282 werkte hij aan zijn voornaamste boek, de Spieghel Historiael. Hij bewerkte de eerste partie; liet de tweede rusten, de geschiedenis der kerk tot op Constantijn de Grote; voltooide de derde partie, 1284-'86, en schreef nog 18 000 verzen van de vierde partie, tot het jaar 1113. Zo werd hij ‘de vader der Dietsche dichteren algader’. zie Spieghel Historiael. In de Rijmbijbel betuigt hij zijn leedwezen, dat hij zich met Merlijn en dergelijke leugenverhalen heeft beziggehouden; zo ook in Sinte-Franciscus Leven. Hij keerde zich voortaan af van de F. romans: Wat wals es
Vals es.
In zijn Strofische Gedichten behandelde hij godsdienstige vraagstukken; hij verheerlijkte Maria en gispte het wangedrag der geestelijken. Strofisch zijn ook de Martijnsdichten. Doch de gewoonlijk genoemde Strofische Gedichten zijn: 1o Vanden Vijf Vrouden (Vreugden); 2o Van ons Heren Wonden; 3o Clausule van der Bible; 4o Van der Drievoudichede, vrije bewerking van een L. gedicht over de Drie | |
[pagina 327]
| |
eenheid; het eerst uitgegeven door Prof. G.J. Meijer, 1838; 5o Disputacie vanden Cruce, behandeld als het geschil tussen Maria en het Kruis, een didactische dialoog, zo als die voorkwamen in de L. geschriften en ook veelvuldig in de F. débats.
Na de Martijnsdichten schreef Maerlant de Heimelicheit der Heimelicheden; zie daar. In zijn Spieghel Historiael toonde hij zich de grote leerdichter; hij trok te velde tegen de leugens der menestrelen. In zijn ouderdom schreef hij nog de lyrische gedichten Vanden Lande van Oversee en Der Kerken Claghe, waarin hij opnieuw opkwam tegen de aanmatiging en het plichtsverzuim van adel en geestelijkheid. Hij is de hoofdman van de Dietse dichters der 13de eeuw. Begonnen als minstreel met zijn romans, dichter in zijn Strofische Gedichten, bv. in de aanhef van De Eerste Martijn; zie daar. Maar vooral was Maerlant de geleerde leerdichter: Der Naturen Bloeme, dieren en planten; Rijmbijbel, bijbelse geschiedenis; Spiegel Historiael, wereldgeschiedenis; Heimelicheit, staatkunde. Zie ook Wrake van Jerusalem. Alles te zamen 225 000 versregels. Voor Maerlant was de adel geen ideale instelling meer. Hij klaagde over de weelde van de geestelijken en de hebzucht der kloosters; hij voer uit tegen de prebendejagers en tegen simonie en dronkenschap. zie Martijnsdichten. De Spieghel Historiael werd voortgezet door Philips Utenbroeke, daarna door Lodewijk van Velthem. Maerlant werd begraven in 1300 in het Oostelijk deel van de toren van de parochiekerk te Damme; in de 19e eeuw stond de steen nog overeind. Tot de school van Maerlant behoorden Jan de Weert, Jan van Heelu, Melis Stoke, Molhem, Jan van Boendale, Lodewijk van Velthem, Jan Praet. De Belgische regering richtte vóór 't stadhuis van Damme een standbeeld voor hem op, 1860. Ingewijd met een bekroond lierdicht van Jan van Beers. Bij die gelegenheid ook Mr. C.A. Serrure: Maerlant en zijne werken. K. Versnaeyen gaf de Beschrijving der Maerlant's feesten uit. Matthias de Vries hield de feestrede. Verder: Dr. J. te Winkel, Maerlant als spiegel der 13e eeuw; J. Koopmans: Maerlant-studiën in Taal en Letteren VII-IX. A. Arents, bibliothecaris te Antwerpen, gaf een Proeve van Bibliographie uit, met inleiding van Van Mierlo, 1943. Deze zelf gaf zijn studie over Maerlant uit in 1946. Een Brusselse maecenas heeft een der oudste huizen van het stille dode Damme, dicht bij Brugge, aangekocht met het doel aldaar een Van Maerlantmuseum in het leven te roepen. In Aug. 1943 werd dit perceel, alwaar in 1468 het huwelijk tussen de hertog van Bourgondië, Karel de Stoute, en Margaretha van York werd voltrokken, vrijwel geheel gerestaureerd. Met de inrichting van het museum is een begin gemaakt. Allerlei boekwerken, platen, prenten enz. betrekking hebbend op de dichter en zijn tijd worden er bijeengebracht. Dit museum heeft een paar belangrijke werken, verband houdend met ‘den Vader der Dietsche dichteren altegader’ uitgegeven. Het eerste is een nieuwe editie, in modern Nederlands, naar de bewerking van dr. A.E. Van Beughem, van de ‘Wapene Martijn’. Het tweede werk is de genoemde bibliografie door Am. Arents. |
|