Multatuli Encyclopedie
(1995)–K. ter Laan– Auteursrechtelijk beschermdWillem III,1817-1890, zoon van Willem ii en Anna Pauwlona, sedert 1849 koning der Nederlanden, hield zich aan de parlementaire regeringsvorm en liet dus de verantwoordelijkheid voor de regeringsdaden over aan de ministers. Op hem deed m. een beroep aan het slot van de Max Havelaar: ‘Want aan U draag ik myn boek op, Willem den Derde, Koning, Groothertog, Prins... meer dan Prins, Groothertog en Koning... Keizer van het prachtig ryk | |
[pagina 514]
| |
van Insulinde dat zich daar slingert om den evenaar, als een gordel van smaragd... Antwoord kreeg hij niet, de koning hield zich waarschijnlijk met belangrijker zaken bezig dan ‘rechtdoen en 't behouden van Insulinde voor Nederland’ aldus schrijft m. in noot 178-179 (vw i, p. 375) uit 1875 bij deze slotwoorden. Hij verzoekt zijn uitgever G.L. Funke in 1875 een exemplaar van de nieuwe (vierde) druk aan de koning de sturen, al gelooft hij er niet in dat de koning het boek in handen zal krijgen (31 oktober 1875, vw xviii, p. 62). Funke belooft het zo te regelen dat het boek op een zaterdagavond verstuurd wordt, zodat de koning het op zondag in handen kan krijgen. Op die dag is de kans het geringst dat het door iemand kan worden weggemoffeld (1 november 1875, vw xviii, p. 65). Zowel in het slot van Pruisen en Nederland (vw iv, p. 89-90) als in zijn ‘Brief aan den Koning’ (vw v, p. 683; *Brief aan den Koning 4) roept m. de koning op parlement en kabinet terzijde te stellen en zelfstandig ‘het Nederlandse volk’ voor vreemde overheersing te behoeden (*koning). Dat men in het personage koning George uit Vorstenschool een persiflage op Willem iii meende te zien, heeft m. steeds bestreden (*Vorstenschool). Hij schrijft hierover bijv. op 15 maart 1872 aan Funke: ‘Dit beduidt geenszins dat ik iets schryf tegen Willem iii. Dat zal ik uitdrukkelyk verklaren. Ik houd hem voor veel beter dan men meent. Maar hy kán niet! Myn V.S. is in géén opzigt Chr. Scand. [chronique scandaleuse]. Dat haat ik! 't Is van algemeene strekking. Ik zal 't zeggen.’ (vw xv, p. 133) Een felle ontkenning hiervan vinden we ook in zijn brief aan J.N. van Hall van 2 november 1874 (vw xvii, p. 74). Op 14 juli 1876 is hij aanzienlijk minder positief over de koning: ‘Ik ben zeer ingenomen tegen Willem iii, en acht hem tot het laagste in staat, dus ook tot medewerking aan den moord der De Witten. Ik begryp niet hoe iemand de voorbereiding tot het onttroonen van Jakob kan, zonder afschuw te voelen voor dien intrigant en z'n harteloos wyf. Jakob was toch haar vader! En dat dekmanteltje van yver voor 't ware geloof!’ (vw xviii, p. 411) (Lit. H.H.J. de Leeuwe, ‘Douwes Dekker, Willem iii en Koningin Sophie’, in: Over Multatuli, 1986, nr. 17, p. 1-27) |
|