Multatuli Encyclopedie
(1995)–K. ter Laan– Auteursrechtelijk beschermdSade, Donatien Alphonese François de-,1740-1814, Frans letterkundige, zich noemende ‘markies de Sade’. Hij werd beschuldigd van gifmengerij en sodomie. Door een ‘lettre de cachet’ werd hij gevangen gezet in Vincennes. In de gevangenis schreef hij zijn romans, waaronder de beruchte Les 120 journeés de Sodome (geschreven 1785, gepubliceerd in 1930-1935), La nouvelle Justine ou les malheurs de la vertu (1791) en Histoire de Juliette ou les prospérités du vice (1797). Hij kwam in 1790 vrij, maar Napoleon liet hem krankzinnig verklaren en in 1803 weer opsluiten. Hij overleed in het krankzinnigengesticht Clarendon, na vrijwel de helft van zijn leven in gevangenissen te hebben doorgebracht. In Het sadistisch universum (Amsterdam, 1983, p. 11) schrijft W.F. Hermans dat de werken van De Sade ‘nooit en door niemand overtroffen toppunten van obceniteit, koprolalie en godslastering’ vormen. Ze ‘beschrijven en prijzen (...) alle misdaden, denkbare en ondenkbare’. In Idee 437 vraagt m. waarom men de werken van De Sade, *Pigault-Lebrun of *C.P. de Kock uit zijn huis weert, terwijl men zijn dochters wel de geschiedenissen van Abraham, Lot enz. te lezen geeft: ‘Men omzwachtelt in 't dagelyks leven de onschuldigste zaken met te verregaande angstvalligheid, en schroomt niet zyn kinderen geheel andere, niet onschuldige, zaken te laten lezen in 'n bybel die geschreven schynt om dragonders te doen blozen. En dat alles om god te dienen... foei, foei!’ (vw ii, p. 637) In Idee 1058c betoogt hij dat auteurs van de *‘Verstand en Hart’-litteratuur, zoals *Richardson en *Wolff en Deken, zich ‘met al hun deugdgepronk’ in feite ‘op één lijn stellen met de schryvers die franchement... ontuchtig zyn... op den moed na!’: ‘Zo'n De Sade beschreef... 't een-of-ander. Deugdzame schryvers vertellen lang en breed hoe dat een-of-ander... niet gebeurde. Het verschil is ten nadele van de braafheidsventers. Zy huichelen. Zy verraden. En... ze prikkelen oneindig sterker dan hun erkend-onfatsoenlyke collega's.’ (vw vi, p. 589-590) |
|