Multatuli Encyclopedie
(1995)–K. ter Laan– Auteursrechtelijk beschermdKate, Jan Jacob Lodewijk ten-,'s-Gravenhage 1819 - Amsterdam 1889, predikant te Marken (1845), Almkerk (1847), Middelburg (1850) en Amsterdam (1870). Op zeer jonge leeftijd begon hij reeds met dichten; zijn eerste bundel Gedichten verscheen in 1836. Verder schreef hij onder meer De Schepping (1866), De Planeten (1869), Jaargetijden (1871) en De Psalmen (1872-1874). Daarnaast vertaalde hij o.a. Dante's Divina | |
[pagina 244]
| |
commedia (1876), Goethe's Faust (1878) de fabels van La Fontaine (1868-1871) en Tasso's Gerusalemne liberata (1852, getiteld *Jeruzalem verlost). In een brief aan Tine d.d. 22 december 1845 schrijft m. dat Wilhelmina van Leeuwen, de eerste vrouw van zijn broer Jan Douwes Dekker, vroeger door Ten Kate het hof was gemaakt. In deze brief spreekt hij verder van de ‘schoone verzen’ van Ten Kate (vw viii, p. 590). m. oordeelde over het algemeen mild over Ten Kates gedichten, waaronder volgens hem ‘schoone stukken’ zijn (Idee 1077, vw vi, p. 732). In zijn eerste brief aan Tine d.d. 28 september 1845, citeert hij Ten Kate: ‘Geef uw lachjes aan elk dien gij minder bemint,/Maar bewaar toch uw traantjes voor mij!’ (vw viii, p. 454) In Idee 990 denkt m. zes weken nodig te hebben om uitstekende gedichten te leren schrijven, en drie maanden ‘om 't tot de handigheid van Ten Kate te brengen’ (vw vi, p. 231). In een brief aan T.H. de Beer d.d. 8 juni 1881 eist hij voor Ten Kate ‘levenslang cellulair, of 'n hofcharge [=een betrekking aan het hof]’, een ‘professoraat in de Letteren is ook goed.’ (vw xxi, p. 319). *A-saga |
|