Multatuli Encyclopedie
(1995)–K. ter Laan– Auteursrechtelijk beschermdArmoede,was het antwoord van Nederland aan m. na de verschijning van de Max Havelaar (*advertenties van Multatuli 1), armoede werd de reden om te schrijven: ‘'t Is dan ook alleen aan armoede te wyten, dat men nog een regel schrift van my te zien krygt’ (Idee 1252, vw vii, p. 505). Al in Idee 62 noemt m. dit, wanneer hij zich realiseert dat (ook) hij zichzelf verkoopt (vw ii, p. 320). In het buitenland krijgen schrijvers wél de beloning die hun toekomt: | |
[pagina 26]
| |
‘Maar Holland is 'n klein land, en kan z'n schryvers niet dan met moeite in 't leven houden. Men betaalt me niet het honderdste deel van wat in 't buitenland wordt genoten door schryvers van lager rang dan den mynen.’ (Millioenen-studiën, vw v, p. 291) In de Max Havelaar heeft Droogstoppel zo zijn eigen ideeën over armoede: ‘en ik houd niet van arme mensen, omdat er gewoonlyk eigen schuld onder loopt, daar de Heer niet iemand verlaten zou, die hem trouw gediend had. (...) Armen moeten er zyn, dat is nodig in de maatschappy. Als hy maar geen aalmoes vraagt, en niemand lastig valt, heb ik er volstrekt niets tegen dat hy arm is (...). Bovendien, ik geef nooit op straat - dat is een principe van me - want ik zeg altyd als ik zo arme mensen zie: wie weet of het hun eigen schuld niet is, en ik mag hen niet styven in verkeerdheid.’ (vw i, p. 24, 28-29, 231) Daarentegen wordt armoede in de *Toespraak tot de hoofden van Lebak een ‘schone roeping’ genoemd, om er welvaart voor in de plaats te brengen (vw i, p. 105-106). Nogmaals bevestigd in vraag 23 van de vraagpunten aan de Controleur: ‘Bleek u niet, dat ik verheugd was over de armoede der bevolking te Lebak, in dien zin dat ik het als een schone roeping beschouwde, die te doen wyken?’ (Minnebrieven, vw ii, p. 140) In de ‘Brief van Max Havelaar aan Multatuli’ (*Max Havelaar aan Multatuli 2) lezen we: ‘Armen, byvoorbeeld, of de zodanigen die den gehelen dag nodig hebben voor de zorg om in 't leven te blyven, mogen en kunnen niet treuren. Treuren is weelde.’ (vw i, p. 453) Van de armen wil m. voortaan de vertegenwoordiger zijn: ‘Hoe zal de mishandelde arme zich doen horen? Dáárvoor zal ik optreden. En dit schryven is een begin. De arme wordt niet vertegenwoordigd? Welnu, van heden af, ben ik de vertegenwoordiger van dien arme. De Regering draagt geen kennis van de behoeften des Volks? Ik zal haar die behoeften doen kennen. En als 't tyd is, zal ik haar bericht doen van de eisen des Volks. De arme die stom was, zal voortaan spreken. De hongerlydende bevolking van Nederland zal niet langer zwygend hongerlyden. - Wy willen eten, waarlyk leven, genieten. Wy willen gelukkig zyn. Ziedaar de eerste, zeer onparlementaire, redevoering, die ik namens den arme, den werkman en de grootste helft der burgerklasse, richt tot de Regering van Nederland.’ (Idee 451, vw iii, p. 141) In de derde en vierde bundel Ideeën schrijft m. over de armoede van het volk: ‘Met al onze Industrie, met onzen Stoom, met onze Werktuigkunde, met onze fabriekmatige verdeling van den arbeid, lydt het merendeel des Volks gebrek. (...) Niets is onzedelyker dan armoed, heren hemel-moralisten!’ (Idee 914, vw iv, p. 654) In Idee 919: ‘En een hongerend volk is een barbaars Volk, al kon het duizend gebedjes opzeggen, met of zonder kruis slaan.’ (vw iv, p. 661). In de vierde bundel Ideeën, in zijn betoog tegen *J.R. Thorbecke schrijft hij hierover: ‘De toestand van 't Nederlandse Volk, sociaal en politisch, is gevaarlyker dan ooit. Sociaal: de armoed kankert van onderop met gierigen klauw omhoog. Idee 1260a luidt: ‘Het pauperismus is 'n pestbuil van 't geloof.’ (vw vii, p. 546). Hierop volgt de voortzetting van de *Woutergeschiedenis waarin Styntje, de huishoudster van pater Jansen, geconfronteerd wordt met bedelaars. Haar reactie: ‘Hoe meer je geeft, hoe meer er komen. 't Is maar begieten van onkruid, zeg ik!’ (Idee 1260d, vw vii, p. 554; cf. het verslag van m.'s lezing te Zaandam op 15 april 1879 in De Zaanstreek van 20 april 1879; vw xix, p. 912-918). En Idee 1273a luidt: ‘Armoed, ondeugd en filantropie - of wat daarvoor zo dikwyls doorgaat - zyn drie variëteiten van dezelfde ziekelykheid, die elkaar vice-versa veroorzaken, styven, completeren en in leven houden.’ (vw vii, p. 626) Het voederen van vogels ‘in den sneeuwtyd’ is geen goede zaak, eveneens als het in stand houden van armoede, betoogt m. in een noot bij Idee 1259: ‘Werkelyk wreed is 't ziekelyk sentimenteel geknutsel dat onder voorwendsel van Armen te voeden, de. Armoede in 't leven houdt. Als 't 's winters niet sneeuwde, zouden we weldra genoodzaakt zyn, des zomers op de mussenjacht te gaan. (vw vii, p. 681) |
|