Multatuli Encyclopedie
(1995)–K. ter Laan– Auteursrechtelijk beschermdAmsterdam,m. werd op 2 maart 1820 als Eduard (Douwes) Dekker in de *Korsjespoortsteeg nr. 20 te Amsterdam geboren. Het gezin bewoonde er twee etages. In zijn jeugd verhuisde de familie achtereenvolgens naar de Binnen Brouwerstraat 15 en de *Haarlemmerdijk 94. De Latijnse School en de firma *Van de Velde, waar m. zijn eerste baantje als loopjongen had, bevonden zich aan het Singel. In 1838 vertrok m. op het schip van zijn vader (waar zijn broer Jan stuurman was) naar Indië. Hij keerde in 1853 met Europees verlof terug naar Amsterdam, waar hij met zijn vrouw Tine aanvankelijk zijn intrek nam in het Doelenhotel. Later verhuisden zij naar het Singel 331, waar op 1 januari 1854 hun zoon Edu werd geboren. De terugtocht naar Indië vond plaats in 1855. Na zijn eervol ontslag verbleef hij in november 1859 korte tijd in Amsterdam i.v.m. de onderhandelingen over de publikatie van de Max Havelaar (vw x, p. 129-134); in 1860 kwam hij weer naar Amsterdam, dit maal om er te gaan wonen. Hij huurde een kamer aan de Botermarkt (thans Rembrandtplein), | |
[pagina 20]
| |
maar vertrok nog in december van hetzelfde jaar naar Brussel. In de jaren hierna zou hij zonder zijn gezin regelmatig enkele maanden in Amsterdam verblijven. Zo woonde hij in het voorjaar van 1862 boven banketbakker *Knobel in de Kalverstraat (vw x, p. 538). In 1864 was aanvankelijk het *Bijbelhotel in de Warmoesstraat zijn onderkomen; eind juni van dat jaar nam hij zijn intrek op de zolder van *d'Ablaing van Giessenburg, boven diens boekhandel in de Kalverstraat. Ook in 1865 bracht hij nog enige tijd op deze zolderkamer door, waar Tine en de kinderen hem in november opzochten (vw xi, p. 420). Op 17 januari 1866 - de dag van zijn proces over de *klap - verliet m. Amsterdam en vertrok naar Keulen. In zijn werk heeft m. zijn geboortestad onder andere gebruikt als decor voor verscheidene plaatsen in de Max Havelaar (o.a. Lauriergracht, Kalverstraat, Nieuwmarkt) en voor de Woutergeschiedenis. In de aanhef van de Woutergeschiedenis schrijft hij dat hij de hoofdgrachten zou willen laten dempen om ‘Amsterdam te maken tot een der schoonste hoofdsteden van Europa’ (Idee 362, vw ii, p. 526; *schoonheidsgevoel). In een noot van 1872 komt hij hierop terug: de hoofdgrachten moeten bij nader inzien niet gedempt worden, maar de stad heeft wel behoefte aan een ‘flinke passage-galery in de buurt van mol- en torenstegen, en vooral aan Markten’. Men zou een voorbeeld moeten nemen aan de markten in Brussel (vw ii, p. 714). Amsterdam is geen stad voor romantische voorvallen, schrijft hij ironisch, omdat er ‘geen Ghetto, geen Templebar, geen Chinese kamp, geen Cour des miracles [wijk te Parijs waar veel bedelaars bijeenkwamen]...’ is. ‘Er is moed nodig om 'n verhaal te doen aanvangen in een plaats die op “dam” uitgaat, en waar men dus moeilyk Emérence's of Héloïzes kan laten wonen.’ (vw ii, p. 526). Wouter moest in de Jodenhoek zijn *‘smerig papiertje’ innen voor Ouwetyd & Kopperlith (Idee 1223, vw vii, p. 405 e.v.). Over het Amsterdams gemeentebestuur handelen de Ideeën 306-308 (vw ii, p. 498-499). In Idee 308 schrijft m. bijv.: ‘Welnu, ik verklaar, nergens zulke totale absentie van plichtsbesef, nergens zo'n walglyke onbekwaamheid te hebben aangetroffen, als by 't bestuur der stad Amsterdam. Amsterdammers, ziet ge dat niet? Reist eens wat, merkt wat op, en als gy terugkeert, gaat naar 't stadhuis, en gooit... neen, gooit niets. Maar eilieve, kiest anders.’ (vw ii, p. 499) Het *Doolhof wordt genoemd in Idee 357 (vw ii, p. 522 en p. 714), *Kattenburg en Wittenburg in Idee 397 (vw ii, p. 596-597), het sluiten der poorten in Idee 518 (vw iii, p. 306-307), de schouwburg in Idee 1050 (vw vi, p. 444-445) en in Idee 1188 (vw vii, p. 289). In laatstgenoemd Idee, waarin Wouter een boodschap moet doen op de Keizersgracht, wordt ook uitgebreid ingegaan op de bewoners van genoemde gracht en hun deftige huisdeuren (vw vii, p. 286-288). Ook in de ‘Brief van Max Havelaar aan Multatuli’ (*Max Havelaar aan Multatuli 2) spreekt de schrijver over Amsterdam: ‘Ge zyt immers een Nederlander, een Amsterdammer zelfs, geloof ik. (...) Gylieden ademt dampen in van vuil water, - het ziet zwart. Toch zyn er in uw stad dichters die verzen maken, waarin kristalbeekjes eeuwige liefde ruisen... of murmelen, ik weet het niet. (...) Uw straten zyn krom, benauwd en morsig. Uw dochters lopen over die straat. Dat hindert U niet: gebrek aan schoonheidsgevoel.’ (vw i, p. 458-459) In het pak van Sjaalman komt een verhandeling voor met de veelzeggende titel: ‘Over het wonen in kelders, te Amsterdam’ (Max Havelaar, vw i, p. 43). |
|