Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
(ca. 1900)–Jb. Kwast– Auteursrecht onbekend
[pagina 186]
| |
[pagina 187]
| |
Vrouw martha, geen onaardig weeuwtje,
Als rijk bekend door 't gansche land,
Beminde een snaak van twintig jaren,
En dacht: 'vroeg hij maar om mijn hand.' (bis.)
Haar meesterknecht, die op haar molen,
De zaak betrachtte kloek en trouw,
'Wierp gansche schepels trouwbegeerte
In 't hart der corpulente vrouw. (bis.)
En toen zij eens met hem alleen was,
Toen sprak ze op eenmaal: ''k spreek hier vrij,
'Zeg, hoor eens georg, mijn beste jongen,
'Zeg, weet je niet een man voor mij?'
'Ja vrouw!' deed onze Georg zich hooren,
'Daaraan ontbreekt het niet in 't land,'
'Maar wien dan?' 'Ja wien zal ik noemen,
'Daar heb je krelis netelbrand!' (bis.)
'Neen dien niet!' 'Nu dan klaas kokanje!'
'Dien ook niet,' - 'Neem dan piet van vrij,
'Hij heeft al lang om u geloopen,
'En hij is goed en rijk daarbij!' - (bis.)
'Neen, neen! deed martha weer zich hooren;
'Ik word alleen een molenaarsvrouw....
'Ik zie: je valt wat onbegrijpelijk,
'Dus, kort en goed, 'k heb zin in jou.' (bis.)
'In mij!' sprak georg, 'mij arme drommel, -
'De beste kaarten krijgt een gek, -
'Maar zoo 'k het in mijn hart dorst nemen,
'Dan brak clasina mij den nek. (bis.)
'Zij mint mij en ik min haar weder,
'Zoo waar die meelzak voor mij staat,
''k Wou dat jij eerder hadt gesproken,
'Maar nu, vrouw martha, is 't te laat.' -
Wat zou ze doen? zij moest zich troosten,
Een tweetal weken ging voorbij,
Toen had zij haar besluit genomen,
Zij schonk haar hand aan piet van vrij. (bis.)
En toen haar meesterknecht het hoorde,
Toen sprak hij lachend tot 'de vrouw,'
'De winden en de molenaarsters
'Zij draaien beiden even gauw.' (bis.)
|
|