Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen(ca. 1900)–Jb. Kwast– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 160] [p. 160] De oude boer en zijn zoon. Wees braaf, mijn zoon, in lief en leed, Wees eer-lijk tot aan 't graf, En wijk geen enkle vin-ger breed Van Gods ge-bo-den af. Dan kunt ge, door den Heer geleid, Getrouw uw pad begaan, En naakt de dood, gij zijt bereid, En ziet hem moedig aan. De booswicht, jongen, kan dat niet, Geen vree woont in zijn huis, Al schijnt het, dat hij vreugd geniet, Daar binnen is 't niet pluis. Een vallend blad, een wind die fluit, Jaagt hem een huivring aan, En och, ik spreek niet graag het uit, Hoe 't na zijn dood zal gaan. Dan slaat ge uw sikkel licht en rap Door golvend graan en gras; Dan zingt ge bij den waternap Als hadt ge wijn in 't glas. Voor hem is 't schoon der lente nacht, Hem lokt geen korenveld, Op leugen en bedrog bedacht Wenscht hij zich niets dan geld. En daarom, vrees den Heer, mijn zoon, Tot aan uw jongsten snik, En wijk niet af van zijn geboon, Ook zelfs geen oogenblik. En als dan 't nakroost om u treurt En aan uw grafzerk staat, Dan bloeit een bloem, die lieflijk geurt, Gekweekt uit tranenzaad. Vorige Volgende