Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
(ca. 1900)–Jb. Kwast– Auteursrecht onbekend
[pagina 158]
| |
[pagina 159]
| |
Wie is gelukkig, wie?
Die rijk, gelijk een Croësus is,
Smaakt toch het waar geluk gewis?
O neen, o neen, o neen!
Het goud, zijn ziel maar al te lief.
Ontsteelt op 't laatst hem nog een dief;
O neen!
't Geluk ontvliedt zijn schreen!
Wie is gelukkig, wie?
Die leeft in gunst aan 't machtig Hof,
Wis, dat hij toch 't geluk wel trof?
O neen, o neen, o neen!
Vaak neemt een vorst meer dan hij geeft,
En de eer wordt dikwerf overleefd;
O neen!
't Hof schenkt geen zaligheen!
Wie is gelukkig, wie?
Die een zoetlief vol weermin kust,
Hij smaakt toch welden zoetsten lust?
O neen, o neen, o neen!
Zoo menig liefje brak haar woord,
Ging met een andren minnaar voort;
O neen,
Jaloerschheid baart geween!
Wie is gelukkig, wie?
Hem, die zijn heil draagt in zijn hart,
Verheugd bij vreugd, getroost bij smart,
En vroolijk en tevreen,
Met vasten moed betreedt zijn pad,
Biedt het geluk zijn grootsten schat,
En neen,
Hem laat het niet alleen!
|
|