Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
(ca. 1900)–Jb. Kwast– Auteursrecht onbekend
[pagina 108]
| |
[pagina 109]
| |
Met mijne keez' moi marcheer rond,
Van morgen tot den aav',
Moi skreeuw mijn keel keheel cassé
En tok wil die affair niet mee;
Moi blijf' ne pauvre esclaav.' (bis.)
Keeze marol! marolle keez'!!
Ze zing' langs alle deur,
En ze vraag maar drie stuiv' la piece,
Het maiske zekt: ze stink' die keez',
Zij keef keen oordje veur. (bis.)
De kwaal karcon die loopt op straat,
Me toujours affronteer,
Me kooi met slijk en steen om 't mees,
En roep: ka wek, kij wale bees!
Als moi de mark passeer! (bis.)
Ma femm' doet thuis nok koet affair,
Maar ik krijk niks keen kelt;
Ze heeft een pot - en pannewink:
Maar ze te veel geneve drink';
Zij al de winst verspelt. (bis.)
En als moi 's avonds komt te huis,
Dan skiet zij en colere
Omdat Bon Jean is leek van zak;
Zij moi wil bij de haren pak;
Moi krijk keen pomm' de terre. (bis.)
Aan trappe skuur of skotle wasch
Zij keene tijd besteedt;
Ze kaat bij de gebuur uit klap;
Ze wil mijn broek of kous niet lap,
En moi krijk niets te eet. (bis.)
Adieu, ma femme! Ik laat u fluit
Ik ka mij enkageer;
Dan krijke ratjetoe in 't lijf!
Moi blijf niet bij zoo boos'ne wijf;
Moi kom zen leef niet weer. (bis.)
|
|