Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
(ca. 1900)–Jb. Kwast– Auteursrecht onbekend
[pagina 92]
| |
[pagina 93]
| |
Dan spits, dan plat dan breed, dan smal,
Om meer in gunst te ra - ken,
Om meer in gunst te ra - ken.
De mooie meisjes van de stad
Zou ik, zoo ik mijn wensch eens had,
Zeer nette schoentjes maken; (bis.)
Het vormt een fraaien, netten voet,
Dat somtijds wel eens denken doet
Aan andere fraaie zaken. (bis.)
En aan den schoen van een soldaat
Zou ik, ofschoon het aardig staat,
Geen hielen laten prijken; (bis.)
Een krijgsman, die zijn plicht voldoet,
Moet nooit, hoezeer de vijand woedt,
Zijn hielen laten kijken. (bis.)
De schoenen van een kastelein
Die moeten met twee punten zijn,
Wijl zij hem soms gerijven, (bis.)
't Zij uit gemak of voor de pret,
Of uit profijt, 'k weet het niet net,
Om twee voor een te schrijven. (bis.)
Een rechtsgeleerde maak ik vrij
Zijn schoenen krom en spits daarbij,
Omdat ze in vele zaken, (bis.)
Die somtijds door hun handen gaan,
De kunst zeer meesterlijkverstaan
Van 't kromme recht te maken. (bis.)
|
|