Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
(ca. 1900)–Jb. Kwast– Auteursrecht onbekend
[pagina 28]
| |
[pagina 29]
| |
Van veld en kudde af-ge-we - ken,
Van veld en kudde af-ge-we - ken.
Neen, sprak de fiere, zeker neen,
Geen boer zal ooit mijn hart verwinnen;
Kolijn trad nu gramstorig heen,
En ging de zachte Filis minnen.
Nu dorst geen enkle boer aan haar
Te denken, nog veel min te vragen,
Zij wachtte dus van jaar tot jaar,
Daar ook geen steêman op kwam dagen, (bis.)
Thans is zij veertig jaren oud,
Haar schoon gelaat is gansch geweken;
En 't meeste wat haar bezig houdt,
Is kwaad van jongelien te spreken;
Zij gloeit van spijt en felle smart
Nu zij Kolijns geluk hoort roemen,
Daar zij nu heimlijk in haar hart,
Zich om haar dwaasheid zelf moet doemen. (bis.)
O meisjes, die graag waart getrouwd,
Laat u Liset tot voorbeeld wezen,
Dat ge op geen dwaze hoop vertrouwt,
Wijl gij dan ook haar lot moogt vreezen;
Als u een brave jongen vraagt,
Laat hem dan ook uw hand verwerven,
Dewijl gij anders lichtlijk waagt,
Als oude vrijsters ook te sterven. (bis.)
|
|