Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
(ca. 1900)–Jb. Kwast– Auteursrecht onbekend
[pagina 8]
| |
[pagina 9]
| |
Ge-ze-gend zij geen vorst als hij,
Dat zingen en dat bid-den wij.
Gegroet, gegroet gij dageraad;
Gegroet uit ieders woning;
Gij ziet geen braver onderzaat,
Gij vindt geen trouwer koning.
Gij voert geen blijder feestdag aan.
Dan die voor Neerland op mag gaan.
Rijs op! rijs op! gebedendag,
Gods tempels zijn ontsloten,
Daar waaien vaan en vreugdevlag,
Daar knallen eereschoten,
De nabuur hoor' aan grens en strand
Het feestgejuich van Nederland.
't Is feest! 't is feest! God dank, God lof,
We erkennen 's Hemels zegen.
Uit stad en vlek, uit hut en hof,
Klinkt lof en dank hem tegen.
En schalt een zang, of vloeit een traan,
God heeft hem even goed verstaan.
Gij weet, o vorst, wat wensch het zij,
Dien we u te staamlen trachten:
Geen kindren meer verknocht dan wij,
Geen wal van trouwer wachten,
Geen Vorst en Volk zoo nauw verwant,
Als Nassau is niet Nederland.
In nood en dood. in lief en leed,
Zijn we aan elkaâr verbonden,
Het nakroost houdt der Vadren eed,
O koning, ongeschonden.
Ons goed, ons bloed.... beschik, bepaal,
Wij geven 't goud en grijpen 't staal.
Laat ver van hier zich de oproervaan
In 't floers van tronen zetten,
Geev' stout en strafloos onderdaan,
Zijn Vorst, als meester wetten;
Wie met die pest ons nadren zou,
Hier stiet hij op een muur van trouw.
Kruip 't staatsbelang in krijg en vreê,
Langs duizend kromme wegen,
Gij, Koning, gij gaat recht door zee,
Met ons den springvloed tegen.
Hoe zwarter ginds de valschheid zij,
Te blanker, Neetland, schittert, gij.
's Lands Vader leev', 's Lands Moederleev',
Zoo juichen hart en snaren,
Dat God hun vreugde en voorspoed geev;
En menig tiental jaren!
Onbreekbaar zij onze eendrachtsband,
Dat zingt en bidt het Vaderland.
|
|