konijn dan buiten komt, staat dáár weer een jager om op hem te schieten...’
Ja, dat is toch wel erg! Ratelkop vertelt dat nu maar zo.
Maar je moet eens bedenken dat zo'n konijn altijd in gevaar verkeert!
Die keer waarvan Ratelkop vertelde, kwam die fret tot helemaal diep in het hol. Hij had graag de vader van Ratelkop gebeten, en z'n bloed gedronken, maar vader bleef liggen tussen moeder en ons en toen die fret tegen hem opliep keek mijn vader zó lelijk en wuifde zó met zijn snorren, dat de fret ook ging liggen, en lekker tòch bang was.
Boven de grond stonden natuurlijk de jagers en die hadden nog een twééde fret bij zich. Die lieten ze toen ook nog los in ons hol, maar gelukkig nam die tweede de eerste mee.
‘Ja’, zei Ratelkop, ‘dat was het ergste wat ik heb meegemaakt, toen ik klein was.
Later is er nog iets gebeurd.
Iets dat ik jullie ook nog zal vertellen. Ik was toen zelf al groot en kan me dat véél beter herinneren dan dat verhaal van de fret’.
‘Dat andere avontuur’, zei Ratelkop, ‘dat was pas héél véél later. Maar het waren tòch de jagers weer’.
Windwijs en Manke Gerrit keken elkaar aan.
Ze wisten dat, wanneer Ratelkop eenmaal over jagers begon, hij nog in geen uren klaar was.
‘Op een keer’, zei Ratelkop, ‘waren er wel twintig jagers, in het bos en op de hei. Ze stonden allemaal een eindje van elkaar, en van de andere kant kwamen boerenjongens, die met stokken tegen de boomstammen sloegen en héél erg hard schreeuwden om alle dieren op te jagen.
De mensen noemen dat een drijfjacht. En de mannen die zo hard tegen de bomen slaan, dat zijn drijvers. Ja, wat kan een fazant en een patrijs en een haas en een konijn, zoals ik, wat kunnen die dan? We worden opgejaagd door dat geluid en rennen weg. Je