| |
| |
| |
De houten poot van gerrit
Nu hoor je, hoe dat gekomen is, en hoe goed de vrouw van de timmerman was. Maar bij die wedstrijd,... zeg, dàt was echt naar voor Gerrit.
Ja, we hebben nu wel steeds verteld, dat Gerrit met een houten been loopt, en dat hij dáárom ook Manke Gerrit heet. Maar jullie hebben vast nog nóóit een kraai gezien, die, inplaats van twee goeie poten, één echte poot, en één houten heeft. Dat gebeurt ook niet vaak. Als een vogel zijn poot breekt en het geneest niet vanzelf, dan gaat ie meestal dood, want dan kan hij zich toch niet goed meer redden. De meeste mensen weten dat niet. En als ze het weten, dan kunnen ze nog zo gemakkelijk niet voor die vogel een houten poot maken.
Gerrit had een heel akelig ongeluk gehad, toen hij pas twee jaar oud was, en dat is voor een kraai nog helemáál niet oud. Kraaien kunnen zó oud worden, misschien wel zo oud als de bomen waar ze hun nest in bouwen. Dat ongeluk, dat kwam zo. Hij ging vreselijk graag kijken bij de timmerman van het dorp. En de timmerman van dat dorp, waar Gerrit toen in de buurt woonde, had een hele nieuwerwetse zaag. Zo'n zaag die verschrikkelijk vlug in de rondte draait, zo, dat het zaagsel om je oren spat. Je kon er een plank tegen aan houden of een boomstam en dan ging die zaag er door, net als het mes van moeder, wanneer ze jullie brood snijdt. Gerrit zag dat door het raam, want hij zat vaak op de vensterbank om te kijken wat die timmerman allemaal deed. Dan zag hij hoe de zaag glinsterde, en hoe die planken met een vaart gezaagd werden.
Ja, die timmerman, dat was een hele knappe. Die wist precies hoe je met de zaag om moest gaan en hij zorgde dat zijn duim
| |
| |
en zijn vingers niet te dicht bij die zaag kwamen want, o, dan werden ze er af gesneden, net zo makkelijk als het hout dat gezaagd werd.
Gerrit wilde wel eens weten hoe de tanden van die zaag, - een zaag heeft immers tanden - kleine, driehoekige tanden, precies beten in het hout. Daarom vloog hij op een keer door het open venster, en ging vlak bij de zaag zitten; bij die blinkende, glinsterende, scherpe zaag.
De timmerman zelf, was even naar zijn huis om een nieuw stuk hout te halen, en Gerrit was zo dom om eens te willen voelen met zijn poot, hoe vlug die zaag wel in de rondte ging. Hij wilde zijn poot tegen de zijkant houden, om het te voelen, maar de tanden van de zaag beten toe, en eer hij het wist, was Gerrit zijn poot afgezaagd en vloog zomaar tussen het zaagsel en de krullen in.
Toen de timmerman binnen kwam, zag hij daar een zwarte vogel, die hij wel eens op de vensterbank had gezien, vlak voor de zaag liggen, terwijl de veren overal in de rondte waren gevlogen.
Hij stak zijn hand uit en Gerrit kon niet ontvluchten en wilde dat ook niet, want hij zag heel goed aan het gezicht van de timmerbaas, dat hij niets kwaad met Gerrit wilde doen.
Neen hoor, de timmerbaas had medelijden met die arme vogel, al begreep hij natuurlijk niet, wáárom dat beest op die zaag was afgevlogen. Hij nam Gerrit in de handen en bracht hem binnen bij zijn vrouw. Die deed een lapje om de poot, en toen hield het op met bloeden.
Ze had niet zo gauw een kooi bij de hand, of iets waar Gerrit in kon zitten, maar toen, nam ze maar een ouderwetse stoof, zette die op zijn kant, en daarin bleef Gerrit tot de wond helemaal genezen was. Intussen had de timmerbaas precies gemeten hoe lang een houten beentje voor Gerrit moest zijn. Hij maakte het keurig, uit een rond stukje hout, van boven een beetje dik, van onderen een beetje dun, zó dat Gerrit er goed op kon lopen.
Het was natuurlijk niet zo goed als een echte kraaienpoot, maar
| |
| |
meestal vliegt een kraai toch en om een beetje op te lopen, dáárvoor was het een héél goed, keurig houten been. Hij maakte het met een koperen bandje vast, zó sterk, dat het jaren daarna nog stevig aan Gerrits bovenbeen vastzat. Gerrit vertelde het zelf vroeger in het bramenzaaltje. Maar nu zal ik jullie eerst eens laten horen, hoe Gerrit de geschiedenis verder vertelde, aan de vrienden Ratelkop en Windwijs.
‘Jullie denken misschien’, zei Gerrit, ‘dat het nog steeds diezelfde eerste poot is, kra-kra, die ik toen van die timmerbaas gekregen heb, maar dat is niet zo hoor! Omdat ik altijd in wind en weer moest zijn, in de natte bomen en op de natte hei, begon dat hout wel een beetje te rotten. En een paar jaar nadat ik dat houten been van die timmerbaas gekregen had, brak het een goeie dag af.
Het ergste van alles was, dat het precies gebeurde, toen de jagers er weer waren. Ik wou een beetje dieper het bos invliegen, om al dat geschiet en geblaf en al die herrie niet te horen, die al die mannen maakten, en precies toen ik òpvloog, kràkte mijn houten been en het grootste stuk ervan viel naar beneden. ‘Dat was toch ook wel heel erg jammer,’ zei Windwijs, en Ratelkop zuchtte: ‘Wij, dieren hebben altijd wat.’
‘Stil nu maar,’ zei Gerrit, ‘want het liep toch heel goed af. Niemand schoot op mij. Ze wisten natuurlijk wel dat een kraai gelukkig lang zo lekker niet is in de soep en in de bakpan als een fazant of als een patrijs. Neen, ze schoten niet op me en toen al die herrie weer uit het bos verdwenen was, dacht ik: ‘Ik ga weer naar mijn eigen timmerbaas. Ja, ik ging daar wéér op de vensterbank zitten. Het was moeilijk, want ik had immers maar één poot, en ik moest tegen het vensterglas aan leunen. De timmerbaas zag ik niet. Binnen stond een andere man, die ik niet kende, aan die verschrikkelijke zaag.
Dezelfde zaag die mijn poot had afgebeten.
Die man zag mij niet, maar toen kwam er ineens een vrouw de werkplaats in. En die vrouw, die kende mij wel, dat was dezelfde, die mij in een stoof had gezet en die mij genezen had.
| |
| |
Haar man was dood.
Ja, zie je, het ongeluk is niet alleen voor de dieren. De mensen kunnen óók een ongeluk krijgen, misschien nog wel vaker dan wij. Ik weet niet hoe die timmerman is doodgegaan. Misschien is hij ook wel tegen de zaag aan gaan staan en heeft toen een stuk afgezaagd van zijn arm of van zijn been, dat weet ik niet. Maar de vrouw die mij terugkende, zei tegen de man die aan de zaag stond, dat ie eens eventjes op moest houden met al dat lawaai.
Toen zette die man de zaag stil, en de vrouw vertelde hem de geschiedenis van mijn houten been.
Nu, ik moet eerlijk zeggen hoor, dat die man meteen begon om een nieuwe poot voor mij te maken. En ik moet óók zeggen dat ie het nog véél beter deed dan vroeger die timmerbaas gedaan had. Hij nam een veel harder stuk hout. En toen hij dat rond had gemaakt en afgeveild en er de goeie vorm aan had gegeven, toen zei hij tegen de vrouw: ‘Nou, ik zal er maar een flinke laag lak over smeren, want als dat arme dier,’ (ja, dat was ik hóór Ratelkop,) ‘als dat arme dier daar mee moet lopen, in de regen en in de nattigheid en altijd buiten, dan rot dat hout zo weg. Als ik er hele beste lak over smeer, dan kan hij er jaren lang pleizier van hebben.’
En zo deed hij dat.
Ik zat ondertussen binnen op de tafel, en kreeg een stuk beschuit van de vrouw. Ze haalde ook nog een paar stukjes vlees voor me, die ze klaar had gelegd om soep van te koken en zo at ik mijn buikje rond en toen ik daar mee klaar was, werd mijn nieuwe houten poot aangepast. Dat was dus mijn tweede houten poot. En dat is dezelfde die ik nu nog aan heb.’
Dat was toch een mooi verhaal van Manke Gerrit, niet? Maar alleen vertelde hij niet alles, want de poot die Gerrit nu aan had, was hij een keer kwijt geweest. Dat wilde hij liever niet aan Ratelkop en Windwijs vertellen, omdat hij zich er een beetje voor schaamde. Maar jullie mogen wèl weten hoe hij die poot verloor, en hoe hij die weer terug kreeg!
| |
| |
Dat is een heel, apart verhaal.
Gerrit was een keer uitgenodigd voor een vliegwedstrijd. Nu moet je niet denken aan straaljagers en die andere vliegtuigen waarmee de domme grote mensen oorlog voeren, neen, het ging hier om een vliegwedstrijd van vogels. Héél lang geleden hadden ze dat ook al eens gedaan, en toen won de winterkoning het. De winterkoning is een héél klein vogeltje, maar, hij had zich verstopt op de rug van een arend en die arend vloog natuurlijk héél erg hoog. Toen de arend moe geworden was omdat hij zó
| |
| |
hoog in de lucht was gestegen, vloog die kleine winterkoning nog een beetje verder. En hij won de prijs.
Maar de vliegwedstrijd waar Gerrit aan had deelgenomen, dat was iets heel anders. Dat was maar een vliegwedstrijd van eenvoudige vogels. Een leeuwerik deed mee en een torenkraai en een tureluur en een grutto en een grasvink en reigers en een merel en een lijster en een grasmus... Nou ja, ik kan ze toch niet allemaal opnoemen. Maar Gerrit was de enige kraai die mee deed.
Ze vertrokken van een klein stukje weiland, waar de grond heel hard was. Die harde grond werd Gerrit zijn ongeluk. Want een hele oude ooievaar, die daar ook bij was, had tegen Gerrit gezegd: ‘Je moet bij het opvliegen flink afstoten met je been’. Ja, met welk been moest Gerrit dat nu doen? Met zijn houten been of met zijn echte poot? Hij vroeg het aan die ooievaar, en de ooievaar zei: ‘Je moet natuurlijk met je houten been afstoten. Dan krijg je ineens al een flinke vaart en als je dan voor de eerste keer werkelijk je vleugels uitslaat, ben je al een heel eind in de lucht. Want met zo'n stuk hout kun je heel veel kracht zetten’.
Gerrit had dat toen gedaan. Hij had een heel klein kuiltje gezocht, waarin hij precies de onderkant van zijn houten been kon passen. En toen eindelijk de vink, die telkens moest slaan, en telkens een seintje moest geven, wanneer er weer een paar vogels vertrokken, toen die vink sloeg, stootte Gerrit met zijn houten poot zó hard af, dat Gerrit de lucht in spròng. Maar hij voelde meteen dat zijn houten poot in het kuiltje was blijven steken...
Nou, bij het vliegen gaf dat niets, daar had ie zijn poot niet bij nodig. Alle vogels moesten vliegen naar de kerktoren. Daar moesten ze een keer rond het kruis van die toren gaan en dan terugkomen op de plaats waar ze begonnen waren. Zó was het bepaald in de wedstrijd.
Gerrit had héél snel gevlogen en kwam dus ook weer héél vlug
| |
| |
terug. Op de terugweg ging hij de leeuwerik en de tureluur en de reiger en alles voorbij.
Want Gerrit wilde beslist die wedstrijd winnen.
Maar..., toen moest hij óók nog op de grond komen!
Nu heb je misschien wel eens gehoord, dat een vliegtuig wielen heeft, en als een van die wielen niet werkt, dan kan dat vliegtuig niet zo gemakkelijk op de grond komen. Een vogel, die maar één poot heeft, kan dat ook heel moeilijk. Want als ie op die ene poot wil landen, valt hij natuurlijk om.
Dat gebeurde met Gerrit ook.
Hij kwam met een enorme vaart naar beneden. Vlak voor de deftige heren vogels van het bestuur, die daar zaten om te kijken wie het vlugste was, streek hij neer. Maar op het ogenblik dat hij de grond raakte, viel hij om. Daar kon Gerrit echt niets aan doen. Hij viel om en bleef liggen, en alle vogels die er omheen stonden, lachten hem uit. Toen werd Gerrit kwaad, en hij werd nòg kwader toen hij zijn houten poot niet bij het kuiltje vinden
| |
| |
kon. Want er waren een paar jonge vinkjes geweest, die het leuk vonden om een grap met Gerrit uit te halen. Die hadden het houten been stiekum weggesleept en verstopt. Gerrit kreeg de eerste prijs, maar hij moest gesteund worden, toen hij voor de ooievaar stond, die hem die prijs zou uitreiken. Het was een héle mooie prijs, een echte zilveren medaille. Maar die heeft Gerrit niet meer, want eksters, die immers altijd uit zijn op alles wat blinkt, hebben op een keer die medaille uit zijn nest gestolen.
Toen de ooievaar had gezegd, dat Gerrit zo'n beste vlieger was, de snelste van alle vogels die mee deden, was Gerrit wel een beetje trots. Maar dat hij daar zó stond, scheef tegen de grond gezakt, omdat hij maar één poot had en aan de andere kant niets, dat maakte hem toch wel een beetje beschaamd.
Zó is het echte verhaal van de poot die Gerrit kwijt raakte, en ook weer terug kreeg. De vink, die alles af moest roepen, was vreselijk kwaad op die kleine vinkjes en op de andere kleintjes die zó brutaal waren, dat ze Gerrit nog uitlachten ook. Hij zei, dat ze die houten poot van Gerrit metéén terug moesten brengen. De andere vogels hielpen hem om hem weer aan te doen en nu voelde Gerrit zich eindelijk weer echt een sterke, flinke kraai.
‘Kra-kra’, zei Gerrit. ‘Klepperdeklep’, zei de ooievaar, en alle vogels riepen iets, ieder op zijn eigen manier. Maar het was allemaal precies hetzelfde wat de mensen roepen na een voetbalwedstrijd.
Ze klappen, ze schreeuwen, ze gooien hun hoeden in de lucht, omdat er een van de twee partijen gewonnen heeft. Hier had Gerrit van alle vogels gewonnen en daarom maakte iedereen lawaai, iedereen zong, sloeg, floot of kraaide en iedereen was blij.
Ja, dit verhaal had Gerrit niet verteld in het bramenzaaltje. Want hij vond het zelf zó dom, dat hij dat houten been in het kuiltje had laten zitten!
| |
| |
Nu weten jullie hoe Gerrit aan zijn houten been kwam en hoe hij het weer terug kreeg. Niet verder vertellen, hoor, want Manke Gerrit wil niet dat Ratelkop en Windwijs horen, hoe hij eens in zijn leven zó dom kon zijn.
|
|