Ook hier is de stroom van Japansche, onvolwaardige en ondeugdelijke, maar goedkoope artikelen gevloeid. Al heb ik de legendarische whiskey, van zoowat een gulden de flesch, waarover men in Sheba sprak, en die de Japanners naar een oneerlijk verkregen recept bijna net zoo goed moeten maken als de Schotten, niet gedronken.
Moederland en andere exportlanden zijn echter door een ding gelijkelijk gehandicapt: het transport is schrikbarend duur.
De militaire wagens nemen natuurlijk alleen victualiën voor het bezettingsleger mee, en de ‘burger’-wagens vragen niet meer en niet minder dan honderd en dertig lire voor iedere honderd kilo vervoerd gewicht. Per half fleschje bier, om maar bij iets te blijven, dat ik hier in het bartje direct bij de hand heb, kost dat aan vracht, af Tripoli, zooiets van zeven cent.
Dat, gevoegd bij het feit, dat Motti, juist als zijn fraaie soortgenooten, zoo vlug mogelijk rijk wil worden, om dan als de wind terug te gaan naar de provincie die hij verliet, maakt de geimporteerde boel hier schrikkelijk duur.
En daarom gaat er niet veel bier en niet veel wijn omstaan, maar des te meer bougha, de kleurlooze, brandend-sterke dadeljenever.
Motti, en zijn collega-barkeepers in dit land, incasseeren vlijtig en nauwkeurig het surplus van de redelijk hooge soldij, onverschillig of die aan Italianen of aan Askaris werd betaald.