En verder? Verder moet men de geschiedenis reconstrueeren uit enkele half verminkte, slecht en gedeeltelijk doorgekomen telegrammen.
Wat is er gebeurd tusschen 17 November en het oogenblik, waarop de sergeant-marconist Mernone het telegram seinde: ‘Zijn aangevallen, luitenant Cuttica is dood,.... van de infanterie zwaar gewond, veertig Askari's zijn gesneuveld en de anderen muiten; stuur ons een commandeerend officier, munitie, verband, voedsel....’
Dan ving geen enkele post meer iets op. Geen noodkreet, geen laatste vraag om hulp, niets.... Alleen een kort telegram, waarin een van de radio-telegrafisten aan een vriend en collega in Sirte vraagt om zijn vader zijn laatste groet te brengen, nu hij die wel niet weer zal zien....
Daartusschen-in moet men de tekst plaatsen van het marconigram dat het commando uit Brach aan de troep in nood moest zenden: ‘Heel Fezzan is in oproer; kunnen geen hulp zenden; ga door naar Gat’.
Tusschen de zeventiende November en ongeveer half December moet zich het drama hebben afgespeeld, en de reconstructie die generaal Siciliani er later van gaf in zijn Paesaggi Libici, kan niet ver bezijden de waarheid zijn.
Hij veronderstelt dat, waar op de dag van Cuttica's vertrek heel Fezzan al in onrust en oproer was, reeds vrij kort nadat de marsch hervat was, de eerste Askari's, in wien men te spoedig vertrouwen had gesteld, en die men zeker veel te vlug een goed geweer in de hand had gegeven, tot desertie zijn overgehaald. Zij zullen behalve hun geweren, ook een deel van het