centreerde in de omheinde ruimte beneden het fort. Een plein, dat weliswaar deel uitmaakte van het verdedigbare deel der vesting, doch dat eerst veilig mocht worden geacht, wanneer bij voortduring boven in het fort en de vesting zelf gewaakt werd over het leven van die daar beneden waren.
Het fort was voorloopig hersteld (het stamde uit de tijd der Turco-Arabische oorlogen) en bewapend met voldoende geweren, enkele mitrailleurs en een paar stukken veldgeschut.
Men kan zich voorstellen dat de Italiaansche bezetting beneden verblijf koos, daar at en sliep, en het fort slechts bezet was door de wacht, welke regelmatig werd afgelost.
Bij de occupatie-expeditie waren honderdtallen Fezzaneesche Askari's ingelijfd, benden die men nog maar amper ‘legers’, en zeker geen soldaten noemen mocht. Van krijgstucht moesten zij nog alles leeren, en dat men volledig op hen betrouwen kon, moest de geschiedenis nog uitwijzen.
In de nacht van de 27ste November, tien dagen nadat luitenant Umberto Cuttica gevallen was bij Ubari, in de Uadi El Gial, lieten de boven in het fort gelegerde Askari's een rebellentroep binnen, die over de steenhelling aan de achterzijde van het fort onmerkbaar was genaderd, maakte gemeene zaak met hen en begon een slachting als nergens in Fezzan had plaats gevonden.
Toen men beneden ontwaakte (ongewapend, want de wapens waren alle boven in het fort), kon men zelfs geen veilig heenkomen meer zoeken, omdat van boven de mitrailleurs ratelden, en de scherpschutters, over