later, werd alles langs de weg. De kleine gierstvreters, die nog overal piepend doende waren, bleven achter, en wij draaiden moederziel alleen de ellendig slechte weg op, die ons dwars door en over de Ghebel naar Umm el Abid moest brengen.
Vier meter weg-dek, en dan direct aan weerszijden de langzaam glooiende hellingen van niets dan glanzend-zwarte eruptie-steen.
Een kilometer, tien kilometer, en na vijftig hadden we de kleinste helft pas achter de rug. Geen boomen, geen kudden, eenzaamheid als overal in dit land. Maar hier ook geen dor-geschroeid halmpje, geen verkreukeld spiertje kruiderij, geen zand zelfs. Niets dan zwarte steenen en zwarte rotsblokken. Soms zoo groot als een flink stuk losgehakte steenkool, dan weer onafzienbaar verre stapelingen van allemaal halve-meters-groote, schijnbaar regelmatig bekapte blokken.
Tijdens die honderd kilometer heb ik geen vlinder of geen vlieg gezien, niet een van de kleine insecten die toch ook diep in de woestijn nog zoo trouwhartig zoemen kunnen, en wanneer de motor werd uitgeschakeld, viel de stilte als een gevaar, als een gasbank over ons hoofd.
Laat ik in 's Hemelsnaam het eenige voorbeeld gebruiken dat te gebruiken is: de groote bergen gedolven steen die bij de mijnschachten liggen, en waarop de grijpers regelmatig nog nieuwe ladingen uitstrooien.
Stel U die steenbergen voor over een lengte en een breedte als ongeveer de halve lengte en breedte van