geimporteerde beschaving opgesteld in een ruimte, die ook hygienische levensverrichtingen van totaal andere aard binnen haar wanden moet zien plaats grijpen, en waarin nooit ofte nimmer het overigens ook nog zoute water van de windmotorpomp naar binnen wil stroomen, maar een èchte, witte, heldere kuip, met een èchte kraan er boven, die na een halve slag draaien al klaar en zuiver water geeft....
Gek, nu ik dit schrijf, loopen overal in Europa de baden vol en leeg. Weldoorvoede corpussen hullen zich in gave, zachte kleedingstukken en luisteren met welbehagen naar het diep-klinkende, gorgelende wegzuigen van het laatste restje badwater.
Straks gaan zij eten, en vóór het eten zullen zij opnieuw hun handen wasschen in stroelend, stroomend water, zonder een enkele maal na te denken over de kostbaarheid van al dat vocht....
Hier loopen de grauwe, magere ezels in het put-gareel, en trekken, aangedreven en geholpen door glanzende negers, de met water bol-gevulde geitenvellen op, van de vroege morgen tot de late avond, om een enkel klein stukje land te bevloeien. Dat hun gierst niet verdroogt, en dat hun vijgen van dorst niet versmachten zullen. En in Hon zouden èchte baden zijn?
Niemand kan het gelooven, die bemerkt, dat, hoe dichter men dit Parijs gaat naderen, des te dreigender en duister de randgebergten en de vlakten worden.
Hoog, aan de randen van het rotsplateau, en op de eenzame, zwarte kegelbergen liggen de oude verschansingen, de kleine forten die Turk en Arabier, de rebellen van de Senussita en de Italianen hebben zien vechten en zien sneuvelen onder hun lage muren.