Zolen en hakken
's Avonds, in Bu Ngem, vond ik in de schemering de huid op het achterterreintje van de kleine carabiniers-kazerne. Er lei een dikke laag zout op, want morgen vroeg zou ik de trophee immers meenemen.
In het bescheiden kamertje van de fortcommandant zaten we aan tafel. Er kwamen kleine, bruine lapjes op tafel, en ik zag met een oogopslag dat de kok het beest in de pan nogmaals vermoord had. ‘Zolen en hakken’, fluisterde ik tegen de schilder, en probeerde nog eens een mondvol af te scheuren van het geruïneerde wildbraad. Al drong hij nog zoo aan, ik heb die paar woorden niet vertaald voor de commandant.