boven de gele duinen. Op een paar honderd meter liggen een paar lange, treiterend blikkerende miraggio's aan de voet van de verstuivingen.
Dan gaat de arm van de postman snel naar boven. Ecco, wijst hij, gazelle....
Ik volg van zijn versleten schouderbies af zijn arm tot aan de vuile nagels. Dan verder. Duinen, zand, en een trillend dansende lucht. Maar wat stroomt daar over het zand? Het golft grijs en bruin over de helling. Het beweegt naar beneden. Ik trek het zichtveld dicht op in de kijker.
Gazellen. Een lange, breede kudde, een zestig of zeventig schat ik. ‘Meer dan honderd’, zegt de chauffeur, en meteen brengt hij de wagen weer met een kwieke draai op de weg. De motor bromt, een zog van wahn en zwarte rook legt zich weer achter ons langs de baan. De kijker vangt nu en dan, onverwacht groot en steeds meer dichterbij, de reekleurige stippen van de kudde op.
‘Zoo komen we er desnoods tegen aan’, zegt de chauffeur. Voor menschen loopen ze, maar het groote, duistere, brommende ding mag ze naderen tot op een paar meter.
Dan slaat de jachtkoorts bij ons in als een bliksemstraal. Honderd gazellen en geen jachtgeweer. Maar: zes kerels en twee dienstgeweren en vier tasschen vol patronen....
De korte karabijn van de carabiniere komt in aanslag. Achter zijn hand vertelt de chauffeur me dat juist een week geleden de jacht gesloten is. Maar zijn hand wuift meteen die wetskennis weer weg, en als ik de brave nieuwkomer op de arm wil tikken die de spuit