Het land van de dorst
(1935)–Albert Kuyle– Auteursrecht onbekend
[pagina 125]
| |
het houten schot, dat door de motor een beetje warmer is dan de rest. Als we praten, dan zijn het wat heen en weer gesmeten woorden. De schilder vraagt, of de zandsteppe, waar we meteen middenin zitten, nu al werkelijk de woestijn is. De carabiniere schudt met toenemende hevigheid zijn hoofd, en zit zich sprekend en zwijgend af te vragen, of voor dàt land nu zooveel geld wordt uitgegeven door de regeering, en wat hij in 's hemelsnaam moet uitvoeren op dit strand zonder zee. De postman maft, en de gewapende macht schooiert de schilder sigaretten af. Misurata.... en dan een halve dag lang niets. Zand, steppen, en overal waar het terrein maar even hol staat en zich grondwater verzamelen kan, een taaie, tot miniatuurvormen verschraalde plantengroei, waaruit wat vogels opdwarrelx, als we er door heen ronken. Na drie uur rijdens kan de halsdoek af. Dan de overjas uit. Dan de korte jekker. Daarna is het, alleen in khakihemd en trui, nog warm. Dan heet. Dan slaapverwekkend, onheusch woestijnweer. Bir Gheddahia (de bron van het vele zand) verdient beroemd te worden om zijn voortdurend draaiende, met stofzand beladen wind. De nederzetting bestaat uit een kleine toko onderaan, en een ruim, wit fort op een heuvel. Ik ga graag snel verder, want de Aimard-en-Cooper-atmosfeer van het winkeltje zegt me niet veel meer. Ik weet wel dat in het duistere hol vrijgezellenknoopen en cosmetiek en spiegeltjes, zeep en hooge, stijve boorden te krijgen zijn. En aarden kruiken, en knoflook en houtskool en tricot-broekjes en tonijn in de olie en geemailleerde | |
[pagina 126]
| |
theepotten en schapenbellen en trommels en postpapier en een illustratie van twee maanden terug. En het fort lokt me ook niets aan. Het is immers te dicht nog bij de kust en te dicht ook bij de Tripolitaansche staf, dan dat het leven er iets anders dan een eeuwig wachten op de postauto en op een paar dagen verlof om naar de stad te gaan, zou zijn. Het gebaar van de sergeant die, als Zacheus, haastig is afgedaald van zijn hooge fort, om de post in ontvangst te nemen, is duidelijk genoeg. Pas als hij een paar couverten heeft stuk gescheurd en de inhoud er van in vliegende haast heeft gelezen, schiet het hem te binnen, dat twee gasten als passanten door de radio zijn gemeld. Ik help hem over zijn verbouwereerdheid heen, en begin daarna, ter eere van Purcel bijvoorbeeld, wat te pijpen op de autohoorn. Dat roept het chauffeurtje en de schilder met verbrande monden naar buiten, want de Arabische thee, die hun is aangeboden, was gloeiend en meedoogenloos. Verder is Bir Gheddahia zwart van de houtskool, die, tot tegen de toko aan, op een groote vlakte ligt uitgespreid. De Bedouïnen branden dat van de knoestige, langzaam gegroeide struiken en boomen die hier en daar in de diepe plaatsen staan, en vanuit Bir Gheddahia wordt het getransporteerd naar Tripoli en naar Misurata. De wagen bromt verder, naar Buerat. We halen een andere Spa in, die een uur vroeger van Gheddahia vertrok, en, als we een uurtje verder zijn, staan we met een plof en een schok stil. De groote veer boven het rechterachterwiel is gebro- | |
[pagina 127]
| |
ken, rotto, kapot. En een folio maestro is geen kleinigheid, nietwaar? Daarom repareeren we drie uur. We pooten een nieuwe veer in het vehikel (onder in de wagen hebben we een heel magazijn onderdeelen bij ons) en komen eerst uren later dan de gepasseerde wagen in Buerat aan. Daar wacht ons, eindelijk, een koele dronk, eten, een glas dadelgenever en wat vroolijkheid. |
|