danten en officieren, die onze gastheeren zullen zijn, aan de posten in de woestijn, en nu we morgenochtend per autocarri militari naar Buerat el Hsun en vandaar weer naar Bir Gheddahia zullen vertrekken, trommelt de radio het bericht van onze komst de zandzee in.
Als men zoo voor het eerst die gewichtig uitziende telegrammen op tafel ziet liggen, maakt het heusch wel een beetje pedante, dwaze indruk. Voor ieder wegdeel van een paar honderd kilometer worden twee of meer berichten weggezonden.
Zoo seint nu Misurata aan Buerat el Hsun en aan Tripoli het vertrek ‘in goede orde’ van Albert Kuyle en zijn schilderende reisgenoot, waardoor het commando in Tripoli weet wat er passeert in de buitendienst, en waardoor de commandant van Buerat el Hsun kan zorgen, dat hij zijn scheermes tijdig aanzet en een neger fluit, die twee slaapplaatsen in orde maakt.
Zoo gaat het verder, heel de linie langs. En als we zoo'n tweeduizend kilometer zand hebben gezien, weet nog steeds het commando precies, waar de heeren auteurs en schilders zich ophouden, en staat in een volgende pleisterplaats een oppasser de lakens al uit te vouwen.
Die seindienst functionneert bijna automatisch. Niet, zegt de commandant van Misurata, met een weidsch gebaar naar de horizon, omdat het nog ergens onveilig zou zijn. Er is absolute rust en vrede tot aan de uiterste grenzen van de kolonie. (En vlak daarachter? vraag ik mezelf kwaadaardig en onvriendelijk af). Maar om altijd en onmiddellijk op iedere gebeurtenis voorbereid te zijn.