Van hieruit wandelen in de vroege morgen de dappere kindertjes naar de weg, als hun frisch gewasschen snoetjes nog niet mat en levenloos geworden zijn van de hitte, om op de bus te wachten die hen naar een ver schooltje voert.
De ouders blijven dan met het werk en de zorg alleen. Wat troost geven velden en vruchten nog in een wereld, die de omkranste disselboom en het in oogsttijd versierde tuig niet meer kent?
Bij ons omkransen de bloemen de ingang van de destructor, als die geopend wordt, en het paard kent de schuimbekkende, hoevenslaande uren van trotsche vreugde niet meer. Het kent alleen de trieste gang van het veld naar de gapende poort van de destructor, het nieuw symbool van de beschermde welvaart.
Hier, en dat geluk is er tenminste, zijn de lucht en de hemel nog niet verduisterd door 't zwarte rooken van de moloch, waarbinnen de mensch de vruchten en de gaven des velds, die Gods zegen wassen en gedijen liet, gaat offeren.
Dat is landen als het onze voorbehouden, waar alles zooveel makkelijker groeit, en waar immers, wat hier niet gebeurt, op de kruisdagen de processie door de velden trekt.
Hier zijn aarde en zand, water en vruchtbaarheid nog niet geschonden en ontluisterd.
Er is in die kleine witte huizen iets dappers. Als ik zie hoe overal de grond gescheurd en gebroken ligt, hoe overal de mensch vecht en worstelt om een stee, voor zijn nooddruft, voor zijn leven, voor het welzijn van zijn gezin, dan zegen ik het land, de natie die dit mag zien gebeuren binnen haar grenzen. Dan hoop ik