nimmer zijn nut zou hebben. Achter de ooren droegen zij een bloem, de een 'n geelgouden goudsbloem en de andere het flensende rose van een overbloeide anjelier.
Het water riep zachtjes hun korte namen, toen de voeten daalden van de oever, en liet zich geduldig vangen binnen de duisternis van het aarden vat.
Waar de spiegel in kringen ging leven, trilden de palmen mee, en de veeren ster van hun bladeren trilde in steeds kleinere partikels van bladgroen en stengelgrijs. Het werd nog later in de middag, met langere schaduwen en een zachte wind, die aan de eene zijde het lichaam weer bewust deed worden en omzien naar de kant, waar de bosschages open waren. Hadi kwam, kleiner nog dan gisteren, toen ik met hem sprak voor de ronde doorgang naar zijn huis. Hij bemerkte mij niet, maar wat zou ik trouwens aan zijn zachte gaan veranderd hebben? Hij droeg een dik, geknoopt koord over de schouder, en in de hand een aangepunte, lange palmblad-nerf.
Vlak bij de plaats, waar ik gelegen was, onder de drie palmen die sterker en hooger dan de anderen uitgroeiden boven de tuin, hield hij stil.
Hij sloeg het koord om de stam, dat boven zijn hoofd steunde in de inkepingen, daar waar de oude oksels van de gevallen bladeren ringvormig om het hout heen stonden, en heesch zich met een enkele, soepele ruk van zijn armen naar boven. Zoo sloeg hij telkens dat touw weer uit, een moment als zwevend tegen de stam, en dan steeg het slanke bruine lichaam, tot hij ten leste de kroon met de handen beroeren kon. Klein leek hij nu, klein en broos tegen de blauwe hemel, en wonend