Goudzoekers
Hij bemerkt naast en tegenover zich andere, in stilte tegen hun lot morrende ‘stedelingen’, die voor handel of zaken het betrekkelijk comfort van Tripoli laten voor de nabij gelegen wildernis.
Zij hebben de goedmoedige, wat ruwe gebaren van goudgravers die terug moeten naar hun claim, terwijl toch de taveernen van Tripoli hun een enkele avond het heimwee naar Napels en Bologna en Rome vergeten deden. En, terwijl hij zich geinteresseerd begint af te vragen, welke bijzondere koopwaar broos en waardevol genoeg is om in zulke omvangrijke pakken, zoo omzichtig op de zacht wiegelende knieën van zijn tochtgenooten vervoerd te worden, slaat hem de schrik om het, toch op alles voorbereide hart.
Hij ziet een palm-hoog opgeschoten Arabier, de oogen beschermd door een donkere zonnebril, plaats nemen naast de chauffeur, en hoe zich in de laatste decimeters vrijgebleven ruimte van zijn eerste klas compartiment nog twee donkere soldaten wringen, een korte karabijn in de slanke hand.
Nu krijgt zijn verlangen naar een romantische reis plotseling een horizon: hij hoeft slechts de oogen te sluiten om het tooneel te zien, dat straks volgen moet. De autobus opgehouden, waar de zandvlakte ligt uitgestulpt tot een duinenreeks. Lange, wreede geweren. Met zilver beslagen kolven, die de weerlooze reiziger in