schot, dat een mengelmoes van Arabische- en negerpassagiers voor zijn oogen verborgen houdt.
Zoo begint hij, als de bus nog stil staat, met het eerste werk dat hem te doen staat: het herzien van zijn begrippen van eerste en tweede klas. Terwijl hij reeds vriendelijk er toe besloten is, al deze ongeriefelijkheden tezamen de ‘romantiek van een woestijnreis’ te noemen, en ze aldus, plots, tot waardevol en onmisbaar te verheffen, vergemakkelijkt men hem het nemen van dit besluit door adem en gedachten uit hem weg te persen.
Hij is niet de eenige, die de lange weg naar Misurata op deze wijze wil afleggen. Hij is wel de eenige, die boven op het dak van de bus koffers heeft doen neerleggen, waarin hij een ideale palm-beach uitrusting meenam, en die in zijn linkerzij de stekende pijn voelt van een kijker en een camera. Beide worden steeds dieper in zijn weerloos West-Europeesche lichaam gedrongen.