Zakelijkheid
In Napels zat altijd een man op de kademuur, en ik stond vaak achter zijn wat afgezakte schouders. De morgen dat ik moest vertrekken, hebben we ons eerste en laatste gesprek gehad.
Ik vroeg hem waar hij naar keek. Want er lag geen mand in het water, en geen wat gezwollen, lang verdronken huiskat: de beide dingen die immer in staat zijn uit rustige Hollandsche wandelaars fakirs en geboeiden te maken, wanneer zij naderen tot binnen het gezichtsveld van de gedesillusionneerde, die over de balie hangt.
Hij antwoordde mij zeer kort. ‘Ik kijk’, zei hij.
Tusschen deze verkleefde vriendschap voor de méditerranée en de geblaseerde afkeer van de mondaine Berlijnsche juffrouw, ergens op een boot voor de ree van Malta, die onnoodig met haar beenen wiegelde en het heele promenade-dek choqueerde door uit te roepen ‘und das heisst das blaue Mittelmeer’, bestaat nog een in cijfers en feiten vastgeloopen interesse, waarvan U met mij het slachtoffer zult zijn.