gelijkheden afgesloten voor de huidige Europeaan, Italië te leeren kennen als koloniseerende staat. Want men mag veilig aannemen dat het tourisme naar de andere koloniën, naar Eritrea en Somalia bij dat naar Lybië geweldig zal achterstaan.
Juist in deze dagen, nu menigeen zich met gerechtvaardigde interesse afvraagt hoe het fascistische Italië, dat zoo vele en zoo verschillende nalatigheden verwijt aan de regeering van het Abessijnsche rijk, zèlf de plichten opvat die op zijn koloniseerende schouders rusten, is dat heel, héél jammer.
Want ik geloof wel, dat een reis door deze nabije kolonie de tourist een oprechte bewondering zou doen meedragen naar zijn vaderland. En hij zou daardoor dan in staat zijn tusschen veel hevige en onverantwoorde heftigheden door, in het schrift van de feiten te lezen, hoe het jonge Italië bezield is met de vaste wil nog andere gebieden dan de thans onder zijn regiem gebrachte te regeeren en te ontwikkelen, te doordringen van de levenskrachtige idee, die thans het moederland en de drie onderworpen rijken voortjaagt, in de snelle marsch, naar een toekomst van menschengeluk en mannelijke fierheid.
Hij zou misschien óók leeren begrijpen waarom in Italië aller oog gericht is op een koloniale expansie, die het land in het bezit zou stellen van gebieden, die ook materieel iets beteekenen voor de kolonisator, die wat van hun natuurlijke rijkdommen zouden kunnen afstaan aan de nijvere, arbeidzame, maar over- en overvolle madre patria.
Want Lybië is en blijft voor Italië een eere-zaak. Een