Ruim een derde bestaat uit zuivere en half-nomadenstammen, families die heen en weer trekken, naar het jaargetij, naar hun behoefte aan grond en weiden voor het vee het hun voorschrijven.
Verreweg het grootste deel van de bevolking, en zeker dat deel dat eenige bezittingen heeft en eenige economische weerstand, bewoont een kuststrook van niet veel meer dan een honderd kilometer breedte. Het binnenland is een uitgestrekte, desolate vlakte, waarin slechts weinige en dan nog kleine oasen aan weinigen levensmogelijkheid bieden.
Zeker is dit gebied niet in staat de oppervlakkige blik van de moderne tourist te boeien. Hij vindt er noch de warenhuisachtige Grand Hotels met hun dancing tea en hun ‘inlandsche avonden’, noch de namaak-bazar met de namaak-volkskunst, die hij als brood behoeft. Hij vindt er zelfs heelemaal niets, omdat de schoonheid hier gezocht wil worden, en niet op het presenteerblad van een snelle rondreis wordt aangeboden.