tisch alles bijeen kunnen aanbieden, wat in Lybië met grooter onderlinge afstanden gevonden wordt. Wat Lybië voor hem bewaard houdt als specialiteit, dat is een wonderbaarlijke onbedorvenheid, een naturel zonder hiaten of beschadigingen.
Maar is dat wel wat de tourist zoekt?
Is hij niet verheugd en op zijn gemak, wanneer hem een valsch, voor hem gereed gemaakt Oosten wordt voorgezet, waarin hij als in een museum de elementen vinden kan, waaruit zijn goedkoope lectuur over het morgenland was samengesteld?
Ik heb op mijn reizen in Algiers en Tunis steeds de indruk gehad, dat driekwart van de reizigers kwamen met bijbedoelingen, die konden varieeren van het bloed-arm verlangen van een Londensche dame toch eenmaal door een donkeroogige, Ramon-Novarro-achtige sheik te worden geschaakt, tot aan het onschuldige en ietwat benepen verlangen op de rug van een half-sleetsche rij-kameel te worden gefotografeerd.
De Fransche autoriteiten is deze beperkte horizon van het reizende deel der menschheid welkom en voldoende. Zeker verlangen zij niet naar de tourist, die zich gaat afvragen, hoelang het nog duren zal voor de nationalistische beweging, die vanuit Constantine uitkringt over het gebied, vruchten gaat dragen in een reeks van revoluties, of in een geheime hulpverleening van een of andere staat, die gaarne wat brouhaha rond het blaue Mittelmeer zou zien.
Het comité voor het tourisme in Lybië daarentegen zal, goeddeels onbewust, zeker verlangen dat de tourist, die vanuit Lybië huistoe gaat, een indruk meedraagt van een gebied, dat knap gekoloniseerd