liggende kruiser thuis behooren. De nieuwe wacht komt, met een uitnemend muziekkorps voorop, door de hoofdstraten van Tripoli gemarcheerd, en overal, waar de strakmarcheerende mannen naderen, wordt het publiek opmerkzaam, om, als zij passeeren, romanamente het saluut te brengen aan de corpsvlag, die zij in hun midden meevoeren. Zijn het de arabische troepen, dan slaan hun muzikanten de tamboerijnen hoog boven het hoofd uit, en dragen de trommelaars de darbouka mee, inplaats van de gewone trommels. Op het plein wordt halt gemaakt, met het front van de troep naar de hooge trappen van het Castello gekeerd. De vlag zakt langzaam langs de mast naar omlaag, en de vertrekkende wacht geeft de commando's en het wachtwoord aan de nieuw-gekomene over. Dan stijgt langzaam de vlag weer omhoog, en dondert zwaar en rommelend een kanonschot van het platform over de zee. De muziek speelt eenige maten van de Giovinezza, en ieder brengt de vlag het saluut.
Wat ik nooit elders bemerkte, is, dat overal in de stad, tot in de verre buitenwijken toe, zoodra het schot ten middag en ten avond klinkt, het verkeer stopt, en de wandelaars onmiddellijk stil staan. Alles neemt enkele seconden een absoluut stilzwijgen in acht, en de militairen nemen de houding aan en salueeren.
Men vergeve het mij, ik heb getracht immuun te zijn voor de merkwaardige bekoring, die van dit alles uitgaat, maar ik kon het niet. Als men ziet, hoe oude en jonge menschen, inlanders en Europeanen, mannen en vrouwen, telkens en telkens weer, tweemaal daags zichzelf bedwingen in hun haastige gang, hun gesprekken staken, hun bier en hun krant terzijde zet-