Mijn weg buigt achter de kaden om, langs de ruwe, verweerde, murw-gestormde visschersschepen: de piratenvloot die daags uitrust van het wreede bedrijf in de nacht.
Verder, langs de weg naar Romagnolo, worden de booten kleiner. Roeibooten, waarmee in de nacht langs de kust in de baai wordt gevischt, en nu op het strand getrokken.
Ik herinner me hoe ik hier jaren en jaren geleden rond liep, morgens lang, op zoek naar steeds nieuwe versieringen. Want de stevens van deze scheepjes en de buitenwand zijn langs beide zijden volgezet met heiligen en bloemen en zeemeerminnen, een roomsch en heidensch allerlei, kronkelend en statig, en onderbroken door kleine vreemde ornamenten.
Ik zie er nu minder dan toen. Wel staat Santa Rosalia, de lieve heilige van Palermo, nog op veel booten geschilderd, verheven zwevend boven het gedoe der visch-vinnig gestaarte watervrouwen, maar er zijn er meer, die grijs en grauw en kleurloos zijn.
Dat de fascio, met kleine streepjes van zwart en groen geteekend, bijna Rosalia verdringt.... och, ook in de emblemata bestaat een mode. Maar wat te denken van de ongelukkigen, die nu varen zonder de troost van een voor hen uit zwevende Rosalia op de boeg, die altijd door smeekend de handen uitstrekt naar de God van de storm en het goede weer en de wonderbare vischvangst, en zonder de dansende Hostie, van stralen omgeven, die onophoudelijk gewaagt van het leven dat niet gevoed wordt door brood en visch alleen?
Om maar in het geheel niets te denken van de idioot, die zich verstandiger en ontwikkelder waant dan